Bijna-literatuur voor bijna-volwassenen
Zouden ze nog bestaan, van die intellectuelen-in-de-dop die om één slecht begrepen citaat alles opgeven om kennis te gaan maken met het Echte Leven? De zestienjarige Miles Halter is er zo eentje. Hij is gek op laatste woorden en op zoek naar het ‘grand peut-être’ waar de Franse dichter Rabelais op zijn sterfbed over sprak.
Daarom verlaat hij veilig en volledig airconditioned Florida om helemaal alleen in woestijnstaat Alabama op kostschool te gaan. Waar inderdaad het Grote Misschien in al haar verleidelijkheid op hem ligt te wachten.
Meteen op zijn eerste dag in Culver Creek raakt hij bevriend met de vrijgevochten Alaska, die toen ze klein was haar eigen naam mocht uitzoeken. Deze militante feministe woont al een jaar langer op het terrein van de kostschool en heeft maar een paar minuten nodig om hem volledig van zijn stuk te brengen.
Eén: ze is het eerste knappe meisje dat hem knap noemt. Twee: ze geeft hem filosofische opdracht: ‘hoe kom ik in godsnaam uit dit labyrinth van lijden?’, de vermeende laatste woorden van Simón Bolivar. Drie: ze belooft hem dat hij dit schooljaar ‘volledig aan zijn trekken zal komen’. En dan heeft ze het niet over het culinaire orgasme dat alle leerlingen beleven bij het eten van een bufrito, de gefrituurde burrito met bonen uit de ranzige en dus populaire keuken van de kostschoolkok.
Het Grote Misschien, de geslaagde eersteling van de jonge Amerikaanse auteur John Green, is grenzeloos zwelgen voor jongeren die op de drempel van de wereld staan. Want het loopt over van de mooi geformuleerde uitspraken van piekeraars die smachten om het grote geheim van het leven te begrijpen. En de nachtelijke gesprekken bij illegale sigarettenrook kunnen even goed gaan over een geslaagde pijpbeurt of studentenstreek, als om de essentiële overeenkomsten tussen de wereldgeloven.
Het is niet voor niets, dat de kostschoolroman zelfs in een land dat nauwelijks over internaten beschikt, al zo veel generaties lezers weet te boeien. Immers: het werkelijke probleem van pubers is niet het onderwijs; het zijn hun ouders. Daarvan verlost zijn – verantwoordelijk voor eigen eten, zo uit je nest in pyjama naar de les – is dat geen droom die voor veel Nederlandse kinderen te laat uitkomt?
Green is echter niet de uitvinder van dit genre en dat maakt zijn roman af en toe wel erg voorspelbaar, althans voor wie er al een paar gelezen heeft. De cynische humor, de kift tussen de rijke scholieren en degenen die het van hun hersens moeten hebben, de praktische grappen en de strenge decaan die de Adelaar wordt genoemd en heus wel van de kinderen houdt maar nóg meer van de regels: allemaal doen ze vanaf de eerste bladzijde vertrouwd aan.
Green bakt met deze veelgebruikte gegevens echter wel een bijzonder aardig boek. In tegenstelling tot zijn landgenoot Joyce Carol Oates, waarvan de afgelopen jaren twee jeugdromans zijn vertaald, Grote Bek & Lelijk Wijf (Prometheus, €15,50) en Freaky groene ogen (Prometheus, € 15,75) weet hij het gebruikelijke niveau van een moreel dilemma uitgewerkt in een onderhoudend verhaaltje, een behoorlijk eind te overstijgen. Al was het maar vanwege de spannende vondst om in de hoofdstuktitels af te tellen naar een grote, rampzalige gebeurtenis voor Miles en zijn vrienden.
En minstens even belangrijk: Green schrijft geestig. De portretjes van de leerlingen zijn soms hilarisch, zoals dat van de wel erg ontspannen aanvoerder van het basketbalteam die ‘een keer een marihuanapijp in elkaar heeft gezet met niet meer dan de loop van een luchtbuks, een rijpe peer en een glansfoto van twintig bij dertig van Anna Kournikova.’
Het onmiskenbare hoogtepunt is de beschrijving van een basketbalwedstrijd van het team Culver Creek, dat zo slecht is dat het niet eens een mascotte heeft. Terwijl hun school glorieus afgaat tegenover een team van behaarde mensapen van een christelijke kostschool uit de buurt, scanderen de supporters op de tribunes: “WIJ HALEN HOGERE CIJFERS!”
Dankzij deze heerlijk botte intellectuelenhumor leest deze jongerenroman als een trein. Totdat Green op een gegeven moment oeverloos aan het keuvelen slaat. Er wordt in het midden vooral een hoop gezopen en de ‘historische stunts’ die de leerlingen uithalen onder de strakke leiding van De Kolonel, zijn vooral historisch flauw. Daardoor deelt Green uiteindelijk niet die grote mokerslag uit waar Het grote misschien je tweehonderd bladzijden op voorbereidt.
Maar eigenlijk is het, welbeschouwd, helemaal goed zo. Want in hun oneindige meligheid zijn deze tieners wel uitermate geloofwaardig. Als dit boek briljant is, dan is het vooral om de in jeugdromans niet vaak getrokken, vederlichte maar o zo ware conclusie: tieners hebben het eeuwige leven, domweg omdat ze tieners zijn.
Nee. Wereldschokkende literatuur is dit niet. Daarvoor bevat Greens debuut te veel cliché’s. Maar dat maakt het niet minder een must voor de onbegrepen intellectueel, al was het maar vanwege het wondermooie omslag van Bas Sebus dat ieder goed voornemen in rook doet opgaan en smachten naar tabak en een deprimerende gedachte. Het Grote Misschien is bijna-literatuur voor bijna-volwassenen.
vrijdag 20 januari 2006
**** (4) voor John Green Het Grote Misschien
Labels:
jeugdboek,
jongensboek,
jongerenliteratuur,
tienerliteratuur