Kunst in opdracht, niet iedereen is er vies van. Lydia Rood logeerde vorig jaar op verzoek van Vluchtelingenwerk op een boerderij voor ontheemden in Colombia en tekende daar de ontwrichte levens van jongeren op.
Het resultaat, De ogen van de condor, is een met veel vaart verteld avonturenboek waarvan kinderen van kunnen schrikken én leren. Een sociale roman, die het gat dicht tussen andere projecten van de organisatie voor ontheemden: Suske en Wiske en de Vergeten Vluchtelingen en Karel Glastra Van Loons laatste roman De onzichtbaren.
Gek genoeg levert dit soort boodschappenkunst onder kinderboekendeskundigen helemaal geen discussie op. Dat was wel even anders toen Glastra van Loon kort voor zijn dood hetzelfde deed. Recensenten schreeuwden moord en brand, omdat de schrijver bereid was gebleken om iets erg te vinden voor geld.
In de jeugdliteratuur niets van dat, hoewel de reputatie van het genre ook wel eens beter is geweest. In de zestiger jaren werd een auteur als Miep Diekmann met haar verhalen over derdewereldellende nog bewierookt. Sindsdien houden de topschrijvers zich met andere zaken bezig en leiden wereldverbeteraarsboeken een stil bestaan op de achtergrond.
Terecht, want ze zijn meestal van zo’n bedroevende kwaliteit dat ze het beschrijven niet eens waard zijn. Peter Hoogenboom wijdt bijvoorbeeld een hele serie aan misstanden in de wereld, die in kneuterig opstelproza door volstrekt ongeloofwaardige jongenshelden op een al even ongeloofwaardige manier worden opgelost. De laatste heet Hete loempia’s, vreemde weeshuizen en een Thaise tweeling en gaat over kinderprostitutie. Niemand betwist hoe erg dat is, maar zo moet het dus niet.
Lydia Rood weet hoe dan wel. Ze laat al een oeuvre lang laat zien dat belangstelling voor anderen geen kwezelkunst hoeft op te leveren. Haar sociale romans, in het buitenland overigens een volkomen geaccepteerde literaire vorm, maken wereldleed behapbaar voor kinderen en jongeren zonder verzeild te raken in Suske en Wiske-versimpelingen en Kinderen voor Kinderen-romantiek.
Dat hoeft niet al te ingewikkeld te zijn. Haar nieuwste jeugdroman De ogen van de condor is in de eerste plaats een spannend avonturenverhaal. Ramiro en Miguel wonen in het bergdorpje San Isodoro. Meteen in het eerste hoofdstuk komen de paramilitairen de vader van Miguel vermoorden met een motorzaag, omdat hij in zijn garage wat onschuldige klusjes doet voor de guerrilla’s. Die hem overigens ook nooit hebben gevraagd of hij dat wel wilde.
Miguels vijftienjarige zusje nemen de paramilitairen met duidelijke bijbedoelingen mee naar hun kamp. Ramiro, die heimelijk verliefds op haar is, besluit haar te gaan bevrijden. In zijn zoektocht raakt hij verstrikt in het onoverzichtelijke geweld van Colombia, waar kinderen bereid zijn om voor een warme maaltijd een willekeurig uniform aan te trekken en om het even wie te vermoorden.
Een verhaal vertellen is iets wat je gerust aan Rood over kunt laten. Elk hoofdstuk heeft een cliffhanger, van de dialogen springen de vonken af en de details zijn beeldend en precies. En haar personages zijn na één regel al dierbaar. Zoals de oma van Ramiro, een Spaanse die zo stom was een Colombiaan te trouwen en maar blijft mopperen over haar sliert kinderen, ‘al die navelstrengen’ die haar aan ‘dit klotenland’ verbinden. Dit soort raak plastisch taalgebruik is precies wat haar proza tot het lekkerste van de Nederlandse jeugdliteratuur maakt.
Jammer is dat Rood een manuscript soms iets te snel te vondeling legt op de stoep van de uitgever, voor ze op haar motor naar een volgend avontuur scheurt. De ogen van de condor is in vergelijking met haar briljante maar nauwelijks opgemerkte Brief uit Hollanda (Leopold, 2004), geschreven samen met haar man Mohammed Sahli, niet haar beste boek.
Naar mate het boek vordert blijven er een paar zwakke zinnetjes als ‘nou, dat ik trok ik op den duur niet meer’ of ‘alleen jammer dat er geen moer te eten was’ staan en met cliché’s als ‘hoe lang geleden leek het al weer niet dat ze…’ blijft ze hier en daar een beetje in vertelkunstjes hangen. Jammer, want Roods kracht zit niet in de literaire vorm, maar wat ze te vertellen heeft. Ze zou zich meer mogen concentreren op de ironie en het vertellen tussen de regels, wat ze in Brief uit Hollanda zo knap doet. Dan maar niet op tijd klaar voor Wereldvluchtelingendag.
Maar de enige échte misser is echter dat De ogen van de condor zo foeilelijk is uitgegeven. Martijn van der Linden presteerde ver onder zijn gebruikelijke niveau met levenloze bruine stripfiguren die kinderen moeten voorstellen. En zo’n zogenaamd handgeschreven lettertype van de computer: dat kan écht niet. Een auteur als Lydia Rood verdient beter. Zelfs als het een keer niet haar allerbeste boek is.
Toch is De ogen van de condor, de mitsen en maren daargelaten, dusdanig meeslepend dat het inspireert tot warm pleidooi voor de terugkeer van de geëngageerde journalist-schrijver, die naar de andere kant van de wereld gaat om ons te vertellen hoe het daar écht is. De jeugdliteratuur wel eens zo iemand als Joris Luyendijk gebruiken. En of dat dan grote of kleine kunst oplevert, wie maalt daar nou om?