Alles in het oeuvre van Guus Kuijer is zo veel beter van kwaliteit dan Het boek van alle dingen, dat alleen een diepe betrokkenheid bij en frustratie over het onderwerp vader en God kan verklaren dat hij dit mislukte verhaal toch heeft gepubliceerd. Kort erna probeerde hij het met Hoe een klein rotgodje God vermoordde nog een keer, maar nu bij de juiste doelgroep. Ondertussen blijft het de vraag waarom hij kinderen verveelt met een thema dat Jan Wolkers en Maarten 't Hart al in de jaren vijftig helemaal hebben afgegraasd: zijn eigen religieuze jeugd, waar hij in interviews nooit iets over heeft willen zeggen. Iets voor zijn biograaf?
God moet kennelijk nog een keer dood
Het gebeurt niet vaak dat personages een boze recensie krijgen, maar het overkwam de elfjarige Polleke, een van de allermenselijkste meisjes die Guus Kuijer in zijn bijna dertigjarige schrijverscarrière verzon. Polleke bidt verkeerd, vond recensent J. Mijnders van het Reformatorisch Dagblad. En dus maakt Polleke het gebed lachwekkend.
Kuijer toonde zich in 2001 bij de presentatie van Ik ben Polleke hoor!, het vijfde en laatste deel van de cyclus over het meisje, geamuseerd verontwaardigd. Terecht. Wie niet pijnlijk recht in de leer is, struikelt over de goede boodschappen van deze kinderboekenauteur: hij wil gelovigen en ongelovigen juist nader tot elkaar brengen met zijn Polleke-boeken. Daarmee leek de kous af. Kuijer heeft gelijk en Mijnders moet zijn mond houden.
Wie echter het recent verschenen Het boek van alle dingen in deze context leest, kan nauwelijks anders dan concluderen dat de strenge recensent, in Ik ben Polleke hoor! op vermakelijke wijze voor aap gezet als mijnheer Fijnders, wel degelijk een gevoelige snaar heeft geraakt.
‘Ik ga niet meer aan het kruis’, zegt Jezus tegen Thomas, die tijdens het gebed van zijn vader weer eens zit weg te dromen. ‘Ik vertik het nog langer!’ Een openlijke aanval op, wederom, de heren Mijnders en Fijnders. Tijdens het bidden nota bene. Is dat erg? Nee, natuurlijk niet. Kuijer mag plagen wie hij wil. Maar het is wel jammer, dat daardoor zijn nieuwe boek is mislukt.
Want Kuijers verontwaardiging is in Het boek van alle dingen nauwelijks meer geamuseerd te noemen. Als hij constateert dat de vogeltjes in 1951 de enigen waren die op zondag op straat mochten zijn, zegt hij daar veelzeggend bij: ‘omdat ze geen ziel hadden.’ Oftewel: wat hebben gereformeerden toch belachelijke ideeën over vogeltjes!
En het blijft niet bij vogeltjes. ‘Verlos ons van ellendige zondagen’, zingt Thomas tijdens de litanie. Dat komt hem op een afranseling op zijn blote billen te staan, met de houten keukenlepel die hij zelf eerst naar zijn kamertje mag dragen. Ook de moeder van Thomas krijgt klappen, als zij probeert op te komen voor haar kinderen.
Veel verweer heeft het negenjarige jongetje niet, behalve zijn fantasie en zijn dagboek, dat hij ‘het boek van alle dingen’ noemt. Tijdens het gebed heeft hij grappig bedoelde gesprekken met Jezus. Die zegt over zijn vader: ‘Hij is een schijterd. Hij verstopt zich als een bang kind achter Gods brede rug.’ Later zegt Jezus, dat hij denkt dat God is overleden, omdat hij alles wat Thomas aangedaan wordt, niet meer kan aanzien.
Bij de buurvrouw, de weduwe van een gefusilleerde verzetsstrijder, ontdekt Thomas Beethoven, Erich Kästners Emiel en zijn detectives en de Parool-gedichten van Annie M.G. Schmidt. Heel andere koek dan de Bijbel. Maar pas als diezelfde buurvrouw zich met het huiselijk geweld gaat bemoeien, komt er eindelijk verlichting in het door Gods gebod getergde gezin. Halleluja!
Christelijk fundamentalisme is eerder een thema in Kuijers boeken geweest, bijvoorbeeld in De zwarte stenen uit 1984 en het hierboven al genoemde Polleke-quintet, maar nog niet eerder zo rechtlijnig en humorloos als in Het boek van alle dingen.
Hier ontbreekt de nuance van een hedendaags kind als Polleke of Madelief of een diepgelovige opa bijvoorbeeld die laat zien hoe het óók kan. Dan wordt kritiek op orthodoxie gewoon pesten. Alleen maar leuk voor wie nog steeds een appeltje te schillen heeft met een streng protestantse jeugd in de jaren vijftig.
Maar zelfs als we de religieuze context vergeten en dit boek gewoon als een roman op zichzelf beschouwen, is er het nodige op aan te merken.
Dat vader slecht is en zijn vrouw en kinderen goed zijn, ligt er veel te vet bovenop. Vader is alleen maar zielig, alleen maar dom, alleen maar laf en wordt natuurlijk moeiteloos verslagen door de betweterige buurvrouw. Hoe? Simpel: door niet bang te zijn en de vrijgevochten gedichten van Annie M.G. Schmidt voor te dragen. En naar Beethoven te luisteren: alle Menschen werden Brüder. Uit pure recalcitrantie krijgt de lezer de neiging om zich aan te sluiten bij de tegenpartij.
En dat is precies het probleem met dit boek. Er is zoiets als een tegenpartij. Het boek van alle dingen is veel te zwart-wit. Anders dan in Kuijers hoogtepunten zijn de personages slechts vehikels, staan voor een mening en niet voor zichzelf.
De grootmeester is alleen nog te herkennen aan zijn onnavolgbare stijl. Want één ding staat als een paal boven water: op een enkele passage na is ook zijn nieuwste boek weer Kuijeriaans knap geschreven. Verbazingwekkend, hoe hij er nog steeds als enige in slaagt om van die korte kinderboekenzinnen te laten ademen.
Geniaal, hoe hij op de beklemmendste momenten, vlak voor vader gaat slaan, ineens heel afstandelijk in plaats van ‘vader’ ‘de man’ schrijft. De man! Doodeng! Hier is een schrijver aan het werk die wat stijl en woordkeus betreft precies weet wat hij doet.
Maar als geheel beschouwd wil Het boek van alle dingen te veel. Een jongen die dingen ziet, die er volgens de rest van de wereld niet zijn, een vader die slaat, de Bijbelse bombarie, een buurvrouw die een ander soort heks blijkt te zijn dan de buurtkinderen denken, een prille liefde voor een zestienjarig gehandicapt meisje: elk van deze onderwerpen verdient een boek op zichzelf en niet een halfslachtige rol in een boekje van maar honderd pagina’s.
Alle dingen is gewoon te veel. En daardoor bereikt het boek te weinig. God moet kennelijk dood van Kuijer. Is hij daarmee niet een beetje laat?