Het lijkt zo logisch: de nogal ouderwetse boeken van Enid Blyton (1897-1968) kunnen in het nieuwe millennium, zestig jaar na het verschijnen van het eerste deel, wel een opfrisbeurt gebruiken.
Nu nóg tenenkrommender
‘De zon schijnt, yes!’
‘Zo hé!’
‘Ja, te gek!’
Ze drinken tegenwoordig cola uit blikjes en roepen ‘te gek’ als ze door het dolle zijn. Dus kunnen ze weer vijftig jaar mee, de jongens en meisjes van het roemruchte, in en in Britse kinderclubje ‘De Vijf’.
Zestig jaar nadat het eerste deel van de wereldberoemde successerie van de Engelse lerares en schrijfster Enid Blyton (1897-1968) het levenslicht zag, verschijnen vanaf vorige week alle eenentwintig episodes, van ‘Het gestrande goudschip’ tot ‘Het circusmysterie’ in geheel herziene uitgaven.
En dat is maar goed ook, want de oorspronkelijke boekjes stonden bol van seksistisch en een enkele keer zelfs racistisch gedachtegoed en dat is ‘balen’, om met een van de moderne leden van het eeuwige vijftal te spreken.
Niet getreurd: een team van deskundige redacteuren sneed de ergste uitwassen eruit en nu kunnen de deeltjes weer doen wat ze moeten doen: geduldig stukgelezen worden. Maar dan wel verantwoord.
De politiek niet altijd even correcte ideeën van Blyton, die opgroeide in het Britse Imperium van de eerste helft van de twintigste eeuw, mogen dan ‘tenenkrommend’ aandoen, volgens de Haarlemse uitgeverij Gottmer/Becht die haar werk nu al bijna een halve eeuw uitgeeft, het resultaat van de facelift is niet veel beter.
Het bangelijke popje Annie, de veelvraat Dick, de vriendelijke leider Julian, de jongensachtige George, die eigenlijk Georgina heet, en hun hond Tim beleven elke zomer spannende avonturen in een volstrekt overzichtelijke landschap ergens aan de rand van de geloofwaardige wereld.
Papa bestuurt de auto, moeder is een zorgzame, verstandige vrouw op de achtergrond en de meisjes pakken de picknickmand in terwijl de jongens pruimen plukken. Annie is bang voor koeien en onweer, maar heeft gelukkig twee grote broers, die er altijd zijn om voor haar op te komen. En ze vindt het maar raar dat Georgina George wil zijn, want ‘dan kun je niet met poppen spelen’.
Toegegeven, je moet een feminist van oude stempel zijn om je er nog druk over te maken, want dit is alles wat ervan over is. Door de namen te verwisselen doet Dick in plaats van de zorgzame Annie wel eens de afwas, scènes waarin de jongens autoritair doen tegen het personeel zijn afgezwakt, in de latere delen zijn zigeuners niet bij voorbaat verdacht en is buitenlands circusvolk niet meteen crimineel.
Terecht waarschijnlijk, maar het is net of nu de angel er uit is, ook al het goede van die ouwe trouwe Blyton als een lekke opblaasboot in elkaar zakt.
De nieuwe illustraties van Julius Ros zijn bij voorbaat vreselijk gedateerd. En de gedachte dat de tekst volledig herzien is, maakt de stilistische zwakheden die erin staan nog storender dan die van het origineel. Ze ‘grinniken’ er maar op los, de kids, terwijl ze ‘vrolijk’ het strand op rennen. Alles gebeurt ‘meteen’, met een irritant soort vanzelfsprekendheid in een droomwereld van oppervlakkigheid.
Ouderwetse ideeën kun je maar beter tussen de potkachels en in tochtige oude kastelen laten, dan ze met een blikje cola en hedendaagse vreugdekreten op te dienen. Het suikerzoete amalgaam dat er is ontstaan door Dick, Annie, George en Julian te laten praten als tieners uit 2002, is in ieder geval niet te pruimen.
In plaats van de karakterloze plastic decors van vandaag zie ik liever de beduimelde pockets uit de ouderlijke boekenkast nóg maar een keer gelezen worden door een nieuwe generatie.
Dan maar achterhaald en openlijk politiek incorrect, want dat is tenminste uit te leggen. Ja jongens, zo dachten ze toen. Duizend keer beter dan: in 2002 stopten we benepen gedachtetjes in nieuwe, verantwoorde jasjes voor onze lieve, gevoelige kindertjes. Dát is pas tenenkrommend.
Deze recensie stond begin maart 2002 in het boekenkatern van het Algemeen Dagblad.