Grappige illustratrices maken de toonaangevende prentenboeken van nu
Humoristische prentenboeken zijn de laatste jaren echt een trend. Niet met van die subtiele ironie of een knipoog, maar gewoon met een vette grap, bedoeld om te lachen. Zag je zulke prentenboeken vroeger bijna nooit, nu kun je kiezen. Steeds vaker zijn de makers eigenzinnige illustratrices met een heel eigen gevoel voor humor.
Loes Riphagen (1983) is op dit moment de ongekroonde koningin van het genre. Haar tegendraadse tekeningen zijn hilarisch. Zelfs zonder tekst, zoals het zeer geslaagde Huisbeestenboel (De Fontein, 2009) laat zien. Leuk voor de fans is dat al haar krankzinnig grijnzende kabouters, wilde heksen en ietwat ranzige huisdieren in al haar boeken terugkeren en een geheel eigen universum vormen, waarin ogenschijnlijk onschuldige zaken vaak toch niet zo onschuldig blijken.
Waren in haar laatste boek kabouters en heksen in de hoofdrol, nu is het weer tijd voor huisdieren in het samen met schrijfster Bette Westera gemaakte Ik wil een walvis (****, Gottmer, € 13,95).
Tim heeft het volgende lijstje gemaakt voor zijn verjaardag:
‘Op een staat: een huisdier.
Op twee: nog een huisdier.
Op drie: nog een huisdier.
En op vier: anders niets.’
Zijn ouders zien dat toch niet zo zitten. Een thema dat in prentenboeken wel eens vaker is behandeld, maar nog nooit waren er zulke ijzersterke argumenten: bij Sander hebben ze honden, bij Eva paarden, Jasper heeft een lama, Annika een octopus en Alwin een pandabeer. Pa en ma geloven er niets van, maar willen Tim serieus nemen. Dus besluiten ze al die ‘huisdieren’ en hun baasjes uit te nodigen om kennis te maken. Dat hadden ze beter niet kunnen doen.
Jammer dat Riphagen in het kort daarop verschenen De gele olifant (***, De Fontein, € 13,95) haar hand overspeelt. Een olifant is verslaafd aan gele dingen en probeert uiteindelijk de zon te pakken. Mooi getekend, maar een te dun idee, met te veel herhaling en daardoor te weinig verrassing.
Een aangename concurrent is de heel wat minder productieve maar zeker niet minder grappige Natascha Stenvert (1971). Twee jaar geleden verscheen haar eerste, uitzonderlijk dikke, prentenboek Bramenjam (The House of Books, 2010) over een echtpaar dat bij het maken van een potje jam steeds nieuwe problemen op steeds creatievere wijze oplost.
In De (nep)beesten van Basje Berenklauw krijgt Basje heeft juf op huisbezoek. Hij heeft haar op school honderduit verteld over zijn vogelspin, zijn krokodil, zijn wolf, zijn slang, zijn piranha’s, zijn giraffe en zijn leeuw. Die wil ze nu wel eens zien. Maar ze zijn nét even wat anders aan het doen. Behalve de leeuw, die is ontsnapt en heef zich ergens in een hinderlaag gelegd. Juf gelooft er nu écht niets meer van en gaat met Basjes moeder thee drinken. Had ze maar naar Bas’ waarschuwingen geluisterd.
De grap voorbereiden en daarna dúrven maken is het belangrijkste verschil met de serieuze prentenboeken uit de vorige eeuw, die meestal alleen onuitgesproken, in de ondertoon humoristisch zijn. Vergelijken we Riphagen en Stenvert met Mies van Hout (1962), die ook pas deze eeuw doorbrak als prentenboekenmaakster, dan valt op hoe duidelijk zij nog behoort bij een vorige generatie.
Van Hout is na een aantal samenwerkingsprojecten aan het soleren. Vorig jaar liet zij in Vrolijk (2011, Lemniscaat) een serie vissen emoties uitbeelden: weinig toegankelijk en saai. In Vriendjes (***, Lemniscaat, € 14,95) heeft ze een veel betere draai gevonden. Ook nu laat ze woorden uitbeelden, maar dit keer door twee komische monsters met veel meer uitdrukkingsmogelijkheden dan vissen. ‘Spelen’ en ‘vervelen’ is niet zo moeilijk te tekenen, maar hoe beeld je ‘hopen’ uit, of ‘vertrouwen’? Misschien is dat juist de grap. Maar máák ‘m dan.