Ter voorbereiding van het interview met Martha Heesen in de Volkskrant, vond ik deze oude recensie van Bregje Boonstra over Toen Faas niet thuiskwam. De recensie gaat eigenlijk meer over de vraag waarom een zekere Pjotr van Lenteren zo'n hekel aan zulke boeken zou hebben en staat - natuurlijk - weer bol van de expres iets verdraaid weergegeven standpunten. Die van mij dus. Maar van Bregje Boonstra moet je dat kunnen hebben. Ik wel in elk geval.
Literatuur zonder lezers
Was ik echt zo 'boos' als ze me omschrijft in die dagen? Ja, dat was ik wel. Alle aandacht ging al bijna twintig jaar naar dunne boekjes die niemand las. Literatuur zonder lezers. Kan dat, vroeg ik me hardop af: literatuur zonder lezers? Bregje Boonstra wreef me, niet helemaal onterecht, aan dat ik overdreef, dat die lezers er natuurlijk wél zijn. Dat erken ik. Toen ook al trouwens. Het probleem is dat het er zo ontzettend weinig zijn. Dat ze over het algemeen de veertig al zijn gepasseerd. En dat je voor die drie boekenwurmen van onder de veertien, die geïnteresseerd zijn zulke puntgave poëtische meesterwerkjes, in een heel grote spagaat moet gaan staan om nog van jeugdliteratuur te kunnen spreken. Ik denk dan eerder dat er een vorm van literatuur is ontstaan waarin het kinderperspectief literair wordt verkend, die per ongeluk wordt uitgegeven als kinderboek. Zoals Martha Heesen zegt: dat je vanuit een kinderhoofd schrijft, betekent niet dat het voor kinderen is. Ik heb niets tegen volwassenen die zulke boeken graag lezen, maar doe niet alsof er iets mis is als vrijwel alle kinderen liever wat anders uit de kast trekken. Eigenlijk zijn die boeken gewoon aan een verkeerd publiek verkocht.
Overal het zelfde verhaal, dat is niet goed
Iets wat de vorige generatie recensenten nooit heeft willen erkennen, in elk geval niet tegen mij: hoezeer een groep grijzende dames in bijna alle relevante media van die tijd de aandacht wisten te beperken tot een heel klein groepje auteurs, bijna allemaal ondergebracht bij één uitgever, en hun carrières bekrachtigden met subsidies en prijzen, waar ze niet zelden ook nog eens bij betrokken waren als adviseur of jurylid. Dat we in een jeugdliteraire Gouden Eeuw zaten, dat kinderboeken Nog Nooit Zo Geweldig Waren geweest. Ik geloof nog steeds dat die eenzijdige kijk op kinderboeken niet goed was, dat er gevarieerder aandacht moest worden besteed aan kinderboeken, en dat we af moesten van het toenemend dedain waarmee gepraat werd over succesvolle verhalenvertellers uit het verleden. Ik heb nooit geroepen om een nieuwe Dahl, Beckman of Dragt. Ik heb wel het klimaat willen bestrijden waarin schrijvers die op een vergelijkbare manier kinderboeken gingen maken, behandeld werden als mindere goden terwijl auteurs als Toon Tellegen - die door maar heel weinig kinderen worden gewaardeerd en begrepen - werden vereerd.
De strijdbijl begraven? Ja en nee.
Maar de tijden zijn veranderd. De literaire anorexia is verpletterd onder goedkoop gemaakte serie-obesitas. Graphic-novelpulp en youngadultgejodel, boeken die al marketingconcepten zijn voordat er een punt op papier staat. Tijd om de strijdbijl te begraven? Ja en nee. Met Bregje Boonstra ben ik het in grote lijnen vaak juist eens geweest. Schrijvers schrijven wat ze schrijven. Je kunt ze, als recensent, niet máken. Maar het klimaat om schrijvers heen wel. Waarom is die discussie eigenlijk verstomd? Moeten we ons inmiddels niet zorgen gaan maken over lezers zonder literatuur? Dit debat lijkt me, in een andere vorm, juist harder nodig dan ooit.