Aanhoudende vaagte in de wereld van het Vlaamse prentenboek. Mooi zijn ze zeker, die eigenzinnige gekafte kunstwerkjes van de productieve uitgeverij De Eenhoorn, maar waarom moet het toch allemaal zo zweverig? Volwassenen dwepen ermee, kinderen kunnen er nogal eens geen kant mee op. Toch kan zo’n licht ontregelende ervaring best eens interessant zijn.
Een sprekend voorbeeld van deze experimentele school is auteur Edward van de Vendel. Het hondje dat Nino niet had (****, De Eenhoorn, € 16,50) is typerend voor zijn oeuvre: Van de Vendel heeft het graag over dingen die er niet zijn. Het ‘hondje dat Nino niet heeft’ is in de illustraties overigens wel te zien, als een wit, doorschijnend draadhondje.
Dat maakt dit prentenboek meteen ingewikkeld. Ervaren kijkers hebben geleerd dat in tekeningen gedachten, dromen en andere niet-bestaande dingen kunnen voorkomen; een kleuter gelooft dat wat hij ziet er ook echt is. En dat maakt een spel met bestaan en niet bestaan voor kleuters te hoog gegrepen. De meesten zullen bij zoiets al snel ongeïnteresseerd om zich heen kijken.
En dus is Het hondje dat Nino niet heeft onmiskenbaar geestig voor volwassenen, maar verwarrend voor 5-jarigen: Nino beleeft van alles met zijn droomdier en krijgt dan ineens een echte hond. Om de gezellige bende die dan ontstaat compleet te maken, verzint Nino er een niet-bestaande dierentuin bij.
De verrassende tekeningen van de jonge debuterende Antwerpenaar Anton Van Hertbruggen (1990) zijn een ontdekking. Hij woont nog bij zijn ouders en maakt al scannend en bewerkend met de computer opvallend ruimtelijk werk vol woeste, on-Europese natuur en enorme avondluchten. Of hij met deze wat sombere maar vernieuwende illustraties nu kleuters behaagt of niet, dit is er zeker een van wie we meer gaan zien.
Veel vrolijker, maar ook een beetje vreemd is Leeuw (***, De Eenhoorn, € 14,95) van Brigitte Minne en Nils Pieters. Leeuw is een grote hond – daar begint de verwarring al – die concurrentie krijgt van een pup die Prins wordt genoemd. Opvallend fris en robuust zijn de levendige illustraties van Gentenaar Nils Pieters (1986). Een nieuwkomer die ambachtelijk tekent met dik kleurpotlood en kleurt met ecoline.
Maar waarom heet de hond Leeuw? Waarom heet het kleintje Prins? Waarom doet Leeuw zo gemeen tegen Prins? Wat doet die olifant toch steeds in beeld? Al die losse eindjes zouden met een beetje uitleg wel overkomelijk zijn, als het verhaal niet zo moralistisch was. Grote broer, leg je erbij neer: die nieuwe baby went wel.
Dan liever de lichtvoetige vaagheid van illustrator Arnoud Wierstra (1968). Die debuteerde drie jaar geleden – al enigszins op leeftijd – met het geestig-ontsporende Feest! (Lemniscaat, 2010) en pakt nu de draad weer op met De grote dag.
Wierstra houdt net als Van Hertbruggen van ruimtelijkheid: hij plaatst alledaagse avonturen in hallucinerende vergezichten en gaat daar dan mee spelen. Het verhaal lijkt eenvoudig genoeg: een jonge gitarist – die we al kennen uit Feest! – bereidt zich voor op zijn grote dag. Hij bakt taartjes, oefent een lied en knuffelt een ansichtkaart met een groot hart. Die nacht heeft hij een rare droom, waarin alle muren van de huizen doorzichtig zijn. De volgende dag komt alles gelukkig goed.
Is dit wel echt voor kleine kinderen? De wilde achtervolging is een groot succes, maar ook voor deze droom moet je de conventies van het beeldverhaal hebben geleerd. Gaat hij nu wéér naar het station? Ach, het hoeft de pret niet te drukken.