Vandaag bespreek ik in de krant Koekjes! van Ted van Lieshout en Sieb Posthuma. Ik ben daar erg enthousiast over, hoewel het niet het allermakkelijkste prentenboek is. Krijg ik regelmatig vragen over: 'Wat is nu het ideale prentenboek?' of, minder aardig: 'Jij raadde dat boek aan, maar mijn kind snapt het niet.' Inderdaad, ik sla de plank ook wel eens mis, als ik iets heel mooi vind. En niet elk kind is hetzelfde, natuurlijk. Toch is het vaak vrij makkelijk om te zien of een prentenboek werkt. Of niet.
Let op ambiguïteit
Een belangrijk probleem is ambiguïteit. Als de tekst het ene zegt en het beeld het andere, of tekst en beeld zeggen samen iets wat helemaal niet kan, dan gaat vaak falikant over de kleuterhoofden heen. Soms is dat op te lossen met intonatie, zoals bij Koekjes! Als de voorlezer het gejok van Diederik heel vet aanzet, dan snappen kleuters heel goed waar het over gaat. 'Nee, mama, ik heb de koekjes niet gepikt. Hihihi!' Onderzoekers zeggen dat kinderen ironie pas gaan begrijpen als ze een jaar of elf zijn maar in dit specifieke geval is dat echt niet zo.
Toch zijn kleuters op het gebied van ironie, beeldspraak, dubbelzinnigheid en gelaagdheid duidelijk beperkt. Grrauw! van Barbara Joosten en Jan Jutte is een voorbeeld van een boek waarin de ambiguïteit ontspoort. Het boek ziet er prachtig uit. En het onderwerp lijkt bijzonder herkenbaar: Milan durft niet te gaan slapen omdat hij denkt dat de beer hem dan komt opvreten. In werkelijkheid is het natuurlijk zijn knuffel en speelt hij gewoon in zijn kamer. Klinkt aardig, maar toch gaat dit niet werken. Dat komt doordat Joosten en Jutte de fantasieën van Milan als waarheid presenteren. Dat hij het allemaal maar verzint is voor de voorlezende ouder glashelder, maar een kind ziet gewoon een jongen die in de weer is met een beer in het bos. En uiteindelijk - hoe kan dat nou? - ineens toch gewoon gaat slapen met zijn teddybeer. Dat concept lijkt trouwens wel erg op de klassieker Max en de Maximonsters van Maurice Sendak. Een boek waarvan in de jaren zeventig al duidelijk was dat kinderen de essentie niet begrijpen. Bij Sendak is dat niet zo erg omdat de fantasie om koning van de monsters te zijn ook als je de pointe mist leuk blijft. Bij Grrauw! blijft er wel erg weinig over.
Mijd ontspoorde perspectieven
Wat ik de laatste tijd vaak zie is prentenboeken waarin te enthousiast wordt gespeeld met perspectief. Het aardige Olifantensoep van de Schuberts is daar een voorbeeld van. Hierin zien we iets te vaak zaken in close-up: een stukje olifant of de onderkant van de pan. Dat is vanwege het muizenperspectief erg grappig, maar als het verhaal doorjakkert van de ene close-up naar de andere en niet snel genoeg een strategische overzichtsprent laat zien om de draad weer op te pakken, dan mislukken zulke pagina's en als je het al te bont maakt met het perspectievengegoochel, zoals Charlotte Dematons in Raf (2008) dan mislukt het hele boek.
Graadmeter: de Inkorttest
Dit is dus waar ik op probeer te letten bij prentenboeken. Een goede graadmeter is de Inkorttest: hoe makkelijk je een verhaal kunt inkorten, iets waar je als voorlezer soms enorm behoefte aan hebt. Een goed prentenboek kun je aan de hand van de platen vertellen zonder de tekst trouw te volgen. Nog betere test is om je kleuter dit zelf te laten doen, maar als dat misgaat is het al te laat: het prentenboek is gekocht en gaat een ongelezen leven tegemoet.