De succesvolle Amerikaanse jongerenschrijver John Green (1977) kreeg in april eindelijk zijn vrouw Sarah mee naar zijn favoriete werkplek: de nieuwe Amsterdamse stadsbibliotheek aan het IJ. ‘The coolest library in the world! Dat uitzicht over het water en over de stad! Die piano bij de ingang, waar iedereen op mag spelen! Dat designmeubilair! Isn’t that fan-tas-tic?’
Zegt zij, conservator in het Indianapolis Museum of Art: ‘Yeah, it’s okay.’
Green zucht en zet met een klap zijn bier op het wankele terrastafeltje op de stoep van de Amsterdamse Spuistraat. Hij heeft hier de afgelopen twee maanden als writer in residence gewoond, om zijn Amsterdamse roman af te maken en hij weet het: hij is ziekelijk enthousiast over de stad. Zelfs voor een Amerikaan. ‘Mijn vrouw schaamt zich soms voor me. Ze wil niet als een toerist overkomen. Ik kijk naar mezelf in de spiegel en ik denk: geen schijn van kans, jammer dan!’
Bij het maken van de afspraak heeft hij een klassieke geek beloofd en die belofte maakt hij waar. Met zijn lange, stakerige ledematen weet hij zich geen raad; hij schopt een paar keer bijna het tafeltje omver. Zijn tamelijk willekeurige kapsel staat aan het einde van het interview alle kanten op door zijn rusteloze gefriemel. En natuurlijk heeft hij een opvallend grote, totaal niet modieuze bril.
Dat teleurstellende gesprek met zijn onderkoelde echtgenote is typerend voor het intellectuelenleed in al zijn young adult novels: een niet zo knappe mannelijke scholier vertelt over zijn nieuwste bevlieging, het te imponeren meisje haalt blasé de schouders op. Pijnlijke situaties, die voor hem als scholier dagelijkse kost waren. Nu verdient hij er zijn brood mee.
‘Ik had een bril, de verkeerde interesses, moeite om contact te leggen en haalde ook nog eens slechte cijfers. Helemaal niets dus, dat in mijn voordeel werkte. En dan moet je als je de dertig gepasseerd bent wéér in de pas lopen. Je mag nooit meer ergens enthousiast over zijn, behalve over sport. Daarom schrijf ik liever voor nerdy jongeren dan voor volwassenen: omdat ik daar kan roepen wat ik wil en ze vinden het nog leuk ook.’
In zijn eerste en tot nu toe meest geprezen boek Looking for Alaska wordt zijn alter ego Miles Halter op de Culver Creek-kostschool verliefd op het mooiste meisje van de campus. Die belooft hem dat jaar volledig aan zijn trekken zal komen, mits hij een filosofisch vraagstuk voor haar op kan lossen. Volgt een lange reeks nachten vol binnengesmokkeld bier en stiekeme sigaretten, scherpe dialogen en studentengrappen. Te laat krijgt hij door dat het spelletje voor Alaska op leven en dood is. En uiteraard komt hij niet aan zijn trekken.
Het bosrijke terrein met de huisjes waar de leerlingen in wonen en hun huiswerk maken is niet verzonnen: hij zat zelf op zo’n school in Alabama en maakte er vrienden voor het leven. De school is naar Amerikaanse maatstaven erg tolerant en liberaal en laat de leerlingen de ruimte om hun eigen grenzen te ontdekken. ‘Wij hadden het idee dat we in het geniep ontzettend over de schreef gingen, dat we de docenten altijd een stap voor waren. Ik kreeg pas jaren later in de gaten dat ze precies wisten wanneer ze ons terug moesten fluiten. Achteraf gezien de ideale opvoeding voor pubers.’
Green ontwikkelt zich tot een idealist, wil graag iets goeds doen voor de maatschappij.
Het scheelt weinig of hij wordt priester. Hij studeert Engelse literatuur en raakt daarnaast geïnteresseerd in godsdienstwetenschappen en in het bijzonder de islam. Met zijn vrienden broedt hij in de jaren voor 11 september 2001 op plannen om met de zeven miljoen veelal verborgen levende Amerikaanse moslims in gesprek te komen. ‘Mijn studievrienden, toen uitgelachen om hun buitenissige ideeën, zijn nu goed betaalde overheidsadviseurs. Het kan raar lopen.’
Maar het religieuze leven is niets voor hem. Hij is een zomer kinderkapelaan in een ziekenhuis, waar hij besluit dat hij niet gelovig genoeg is om mensen in hun zwartste dagen bij te kunnen staan. Hij meldt zich af voor de priesteropleiding en wordt criticus bij Booklist magazine. ’s Nachts werkt hij aan Looking for Alaska, piekerend: wie zou dat nu toch zou willen lezen? Hij heeft nog geen idee dat tieners zijn publiek zouden worden, en hij een paar jaar later een van de meest vooraanstaande young adult-auteurs van Amerika.
Hebben jongeren het tegenwoordig moeilijker dan in zijn eigen jeugd? ‘Dat denk ik wel. Iedereen wordt op een dag voor het eerst geconfronteerd met sterfelijkheid, een gebroken hart en de volstrekte willekeur van het universum. Maar de huidige generatie moet met die ervaring leren omgaan in een anonieme wereld, die door internet wordt gedomineerd. Alles wordt genadeloos vastlegt. Je bent dronken, doet iets doms, iemand maakt een filmpje en zet het op internet. Dat kan je voor altijd achtervolgen. Wreed is dat, vind ik. Onze misstappen werden licht vergeten, domweg omdat ze niet werden geregistreerd.’
Zijn humoristische novels vallen op tussen de romantische vampierromans aan de ene en de loodzware ‘mijn ouders gaan scheiden, ik heb ADHD en ik ben verliefd op een loverboy’-pulp aan de andere kant. ‘Jongerenliteratuur is voor het overgrote deel probleemliteratuur. Als jongeren fouten maken – en dat doen jongeren nu eenmaal – dan volgt er een gruwelijke straf. De schrijver gebruikt die boodschap als excuus om er een ruig verhaal van te maken vol sappige details, dat je toch vertelt dat je bepaalde dingen niet moet doen. Ik denk dat je je als teenager dan niet serieus genomen voelt.’
‘Maar natuurlijk heb ik ook een boodschap. De humor is maar buitenkant. Mijn boeken zijn in de kern doodserieus. Als verteller ben ik steeds op zoek naar manieren om mijn lezers zo schitterend mogelijk teleur te stellen. Ik wil de lezer echt uit zijn luie stoel laten vallen. Waarom? Omdat misverstanden en blunders niet alleen komisch zijn, maar ook wáár. Eerste liefde is voor de meeste jongeren alles behalve kaarsen en rozen. Veel gaat mis in mijn boeken en zo hoort het ook. Als je daar achteraf om kunt lachen, dan doe je het goed.’
Dat jongeren zo weinig lezen baart hem zorgen. ‘Ze lezen wel, meer dan ooit, maar vooral op internet. Ze leven op eilandjes van zelfgenoegzaamheid. Ze kijken niet verder dan zichzelf en hun vrienden. Kleine gebeurtenisjes worden enorm uitvergroot, eindeloos beschouwd en herkauwd. Ze maken niets échts meer mee. Ik concurreer niet met de wereldliteratuur, maar met Facebook. En dat is niet gemakkelijk. Ik hoop jongeren met intellectuele aspiraties bij elkaar te brengen in het echte leven.’
Kennelijk lukt dat aardig. Meer nog dan zijn bejubelde bestsellers hebben zijn internetactiviteiten hem beroemd gemaakt. Hij videoblogt met zijn broer Hank, heeft 1.136.199 volgers op Twitter en verzamelt geestverwanten via www.nerdfighters.ning.com. Zelfs in Nederland wordt hij af en toe herkend op straat ‘Ik was hier pas net en ik werd al aangesproken door een meisje, gewoon op straat. Ik ben ik maar een blokje om gelopen.’
Zijn Nederlandse fans heten Eline, Tessa, Lianne, Rosa, Simone of Lidewij – driekwart is meisje –, zitten in het eerste of tweede jaar van een universiteit en hebben iets met lezen en schrijven. Ze komen massaal op zijn signeersessies en lezingen af. Green, de moeilijkste niet, drinkt een biertje met ze, gaat mee naar de film en wordt zelfs gevraagd om bij ouders thuis te komen dineren.
Griezelig vindt hij de passie van zijn fans soms wel. Thuis in Indianapolis bellen ze bij hem aan, sinds iemand zijn adres heeft achterhaald en via internet verspreid. ‘Meestal gewoon om te vertellen dat ze je werk geweldig vinden, soms zie je dat er meer aan de hand is. Niet gemakkelijk om dan te zeggen: fijn, maar ik heb geen tijd. Er zal er net een tussen zitten die net in een diepe emotionele crisis zit. Dat vind ik wel eens moeilijk aan mijn werk: het ráákt ze allemaal zo. Gelukkig heb ik gemerkt dat mijn fans hier rustig en respectvol zijn. En de Nederlandse nerds zien er, volgens mijn vrouw althans, een stuk verzorgder uit dan die bij ons, haha.’
In zijn volgende roman gaan zijn twee nieuwe protagonisten ook maar eens naar het liberale Nederland waar hij zo’n zwak voor heeft. En niet om marihuana te roken, maar op zoek naar de alcoholistische opa van een van de twee, die aan het Vondelpark woont. De afgelopen week zette hij de laatste punt achter het manuscript, dat hij in de Amsterdamse bibliotheek en eindeloos veel treinen op weg van en naar lezingen heeft voltooid. ‘Het moet het eerste écht grappige boek over kanker worden. Dat was me lastig!’
Bio
1977 Geboren in Indianapolis, Indiana
2000 voltooit Kenyon College met twee majors: Engels en godsdienstwetenschappen
2001 Recensent bij Booklist Magazine en The New York Times Book Review
2005 Looking for Alaska (Vertaald als Het Grote Misschien, Michael L. Printz Award)
2006 An Abundance of Catherines (Vertaald als 19 Keer Katherine, finalist in de Los Angeles Times Book Prize)
2008 Paper towns (shortlist Jongerenliteratuur Prijs 2010)
2010 Will Grayson, Will Grayson samen met David Leviathan (longlist Jongerenliteratuur Prijs, genomineerd voor de publieksprijs)
2011 Writer in Residence in Amsterdam in april en mei
2013 Winnaar van de Dioraphte Jongerenliteratuurprijs voor vertaalde literatuur
De boeken van John Green worden in het Nederlandse uitgegeven door Lemniscaat.
De foto heb ik geleend van www.npr.org.
Het artikel verscheen in de Volkskrant op 18 juni 2011.