vrijdag 8 januari 2010
Kappen met kleuterteksten
"Waar is dat boek met die gekke beesten?", vraagt mijn vierjarige dochter vanochtend al voor de zoveelste keer bij het ontbijt. Ze bedoelt Huisbeestenboel, het tweede prentenboek van Loes Riphagen, dat al een tijdje op onze grote eetkamertafel rondslingert. Een tekstloos prentenboek zoals je die tegenwoordig wel vaker ziet. Het gaat over een groep huisdieren in een Vinexhuis. Ze vermaken zich kostelijk als de baasjes van huis zijn. Vandaag is de vis favoriet, hoewel ze nog niet heeft kunnen ontdekken hoe het nu komt dat hij ineens geel wordt. En daar zitten we dan samen zwijgend te lezen boven de cornflakes en de weetabix. Af en toe vertelt ze me wat ze nu weer gevonden heeft, maar meestal laat ze me met rust. Dat vind ik zo geweldig aan die tekstloze boeken. Nooit de vraag: "Wat staat daar, papa?" En ze worden er nog slim van ook, want het is een heel gedoe om de verschillende verhaallijnen te reconstrueren. De manier waarop mijn dochter met die boeken bezig is, heeft mij gesterkt in de vroeger ondenkbare gedachte dat er voor kleuters vooral boeken zouden moeten zijn met zo min mogelijk, liefst géén tekst. Prentenboekenteksten zijn vaak slecht. Te lang, te moeilijke woorden, te veel plaatje-praatje, te mooi op een manier die kleuters helemaal niet waarderen, te pretentieus. Ik zit ontzettend vaak een kortere, concretere versie te maken en echt niet om eigenwijs te doen. Kleuters willen gewoon kijken en kletsen. Hoogstens zou de tekst korte, noodzakelijke aanwijzingen moeten bevatten voor de voorlezer, als dat nodig is. Ik denk dat ik op dit punt ga radicaliseren. Geen tekst voor je zes bent, of zo.