Wat jammer dat je dat niet meer hebt: feuilletons zoals in de tijd van Couperus, Dickens en Dostojevski. De verslavende Victoriaanse trilogie Schijnbewegingen (2005, Gouden Uil en Gouden Zoen), Tegenspel (2007) en Spiegeljongen van Floortje Zwigtman, in totaal 1600 pagina’s dik, zou in dagelijkse in de kiosk verkochte afleveringen nog het best tot zijn recht zijn gekomen.
Miljoenen lezers zouden dan tegelijkertijd snikkend en huiverend de laatste bladzijden hebben kunnen lezen. In tram, trein en metro, tijdens de lunch op het werk of ’s avonds in de kroeg zou zijn besproken wie van de twee geliefden uiteindelijk de juiste keuze heeft gemaakt: Adrian Mayfield, de zoon van een aan lager wal geraakte kroegbaas of upper class kunstenaar Vincent Farley?
De roekeloze Adrian, gewend om zijn vuisten te gebruiken, durft de in negentiende-eeuws Londen levensgevaarlijke herenliefde wel aan. Voorzichtige Vincent, lid van een familie stinkend rijke verzekeraars die rijk is geworden van een degelijke reputatie, besluit om zich door een dokter te laten ‘genezen’, trouwt met een meisje van zijn stand en zet Adrian met een zak geld op straat.
Het aardige aan de romanreeks is dat de lezer tegelijkertijd de artistieke vriendenkring rond de Brits-Ierse dandyschrijver Oscar Wilde van binnenuit leert kennen. In Spiegeljongen komt zijn sodomierechtszaak tot een tragische ontknoping en wordt Wilde veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid. Als een spiegel daarvan zakt het leven van Adrian naar een peilloos dieptepunt, terwijl hij een laatste poging waagt om iedereen die hem lief is mee te sleuren naar de hel.
Er is weinig jeugdliteratuur te vinden waar zo veel seks en geweld zo rechtdoorzee, bijna zakelijk beschreven wordt. De eerste vierhonderd bladzijden van Spiegeljongen dampen van het ‘zweet, wijn en sperma’ zoals Adrian zijn eigen lichaamsgeur na een feestje omschrijft. Later komen er ook nog een hoop opgehoest bloed, longgerochel en andere enge, negentiende-eeuwse ziektes bij kijken waar de auteur zich uitstekend over heeft laten voorlichten.
Toch wordt het nergens smerig. Spiegeljongen is sensationeel zonder sensatiezucht. Zwigtman heeft meer te melden dan harde historische realiteit en cynische observaties alleen. Het is aan het eind dan ook nog steeds niet helemaal duidelijk of haar meesterwerk nu over homoseksualiteit of over armoede gaat. Was Adrian eigenlijk wel verliefd op Vincent? Of was hij verliefd op de droom van een rijk en veilig leven? En als dat laatste waar is, waarom doet hij dan toch zo zijn best om alles wat hij heeft te gronde te richten?
Het zijn die vragen, die zich in het derde deel zo verontrustend aan de lezer opdringen dat de trilogie uiteindelijk afsluit op het niveau waar het vijf jaar geleden begonnen is. Spiegeljongen broeit van een verpletterende haat tegen kleinburgerlijkheid en het vertrouwen in een hiernamaals waar alles wel goed zal komen. In haar fanatisme om de naïviteit en het idealisme van haar lezers te ondermijnen, doet ze nog het meest denken aan de groten van de naoorlogse literatuur. Zwigtman staat als jeugdromancier op eenzame hoogte, met een uniek oeuvre dat nog steeds nieuwsgierig blijft maken naar meer.