maandag 20 oktober 2003

** (2) voor Melvin Burgess Testosteron

Grof geweld, verkrachting, incest, drugsmisbruik, abortus, hondenseks: de Britse auteur Melvin Burgess heeft zo langzamerhand alle onderwerpen wel gehad die andere jeugdboekenauteurs niet aandurven. Het kan niet missen: zijn boeken, waarvan er al vier werden genomineerd voor de prestigieuze Carnegie Medal, roepen rumoer op.

Ook in zijn nieuwste, Doing it, gaat het er weer heet aan toe. Nu is hij echt te ver gegaan, vindt zijn landgenoot en collega kinderboekenschrijfster Anne Fine. Walgelijke smeerlapperij die direct tot pulp vermalen moet worden, noemt ze Doing it.

In Nederland, waar het boek onder de titel Testosteron is verschenen, lijkt zich niemand druk te maken. Is dat terecht?

Ja. In Testosteron worden tere kinderzieltjes inderdaad niet gespaard, maar waarom zou je ook, als je voor een doelgroep schrijft die ook Jan Wolkers leest. Burgess schrijft op waar gezonde jongens van zestien over fantaseren. Wie hier niet tegen kan, moet dit open-en-blootboek gewoon niet lezen.

Testosteron gaat over drie jongens die met niets anders bezig zijn dan die mythische eerste keer. Maar ze maken het zichzelf niet makkelijk. Dino is een jongen waar elk meisje wel mee naar bed wil. Jammer voor hem heeft hij heeft zijn zinnen gezet op klassenmooiste Jackie, die eerst zeker wil weten of Dino wel echt van haar houdt.

Ben heeft juist wel succes: hij doet het met de knappe, net van de academie gekomen dramadocente Alison. Zijn seksuele leven zou perfect zijn, als het niet geheim was. Voor zijn vrienden gaat hij door het leven als een pechvogel, terwijl hij alles heeft waar zij alleen maar van kunnen dromen. Dat blijkt echter een luxeprobleem, zodra hij merkt dat Alison een echte relatie met hem wil. Terwijl hij dacht dat het haar alleen om spannende avontuurtjes in de bezemkast ging.

Jonathon ten slotte, de ongrijpbare grappenmaker van het stel, heeft sjans met de mollige Deborah. Zij is het enige meisje in de klas waar hij mee kan lachen, maar nu wil ze meer. Hij hoeft maar met zijn vingers te knippen om zijn maagdelijkheid te verliezen, maar hij had zich zijn eerste liefje heel anders voorgesteld. Kan het hem nu wel of niet schelen dat iedereen haar dik noemt?

Zo hebben ze allemaal hun zorgen. Hoewel er achter de struikjes en in ouderlijke bedden het nodige gebeurt, blijkt Testosteron uiteindelijk helemaal niet over neuken te gaan, maar over het feit dat je altijd met íemand neukt. Niet de eerste liefdesdaad maakt een jongen tot man, maar het op de juiste manier omgaan de mens waarnaast hij de volgende dag wakker wordt.

Een belangwekkend inzicht. Typisch iets wat een doorsnee biologieleraar niet weet over te brengen, of in elk geval niet zo indringend als Burgess.

Net als in zijn eerdere boeken hebben de expliciete beschrijvingen van lust en agressie een functie. De omstreden jeugdauteur wil laten zien wat er mis kan gaan als minnaars zich overgeven aan hun primitiefste verlangens. Maar zijn personages kiezen uiteindelijk altijd voor wat verstandig is. En als zij het niet doen, dan doen zijn wereldwijs geworden lezers het wel.

Eigenlijk is Testosteron niet meer dan een voorlichtingsboek en Burgess een opvoeder, zij het met een onorthodoxe aanpak. Hij neemt graag een omweg via smerige stegen en achterbuurten, voor hij op school aankomt. Dát is waar ouderwetse pedagogen zich aan storen.

Bovendien lijdt de discussie over shockerende elementen in zijn romans af wat iedere keer de aandacht af van de vraag die in literaire recensies werkelijk relevant is: kan deze bekroonde jeugdromancier eigenlijk wel schrijven?

Daar zit hem nu net de kneep. Krijgt Burgess slechte vertalers of schrijft hij zelf slecht? Inspireren tot mooi Nederlands doet hij in elk geval niet. Met omslachtige zinnen en geforceerde metaforen worstelen auteur en vertaler zich door de seksscènes. Het resultaat: goedkope porno. Echt broeierig, zoals bij de meester van literair-erotisch schrijven Louis Paul Boon, wordt het nergens. En dan is Testosteron ook nog eens snel en slordig uitgegeven. Er staan typefouten in en de redacteur heeft lelijke contaminaties niet weggehaald.

Wat erger is, is het gerommel met het vertelperspectief. Burgess probeert een boek te maken dat in ieder hoofdstuk vanuit een ander personage een visie geeft op de gebeurtenissen. Maar regelmatig doet hij uitspraken die alleen afkomstig kunnen zijn van de schrijver zelf.

Kennelijk het hebben we toch te maken met ouderwetse verteller die boven het verhaal blijft staan en niet op het oordelend vermogen van zijn lezers durft te vertrouwen. Dino, Ben en Jonathon blijven, hoe herkenbaar ook, vlakke handpoppen, nadrukkelijk bewogen en gesouffleerd door moralist Burgess. Zo shockerend is het dus allemaal niet.

Dit alles neemt niet weg dat er maar weinig jeugdauteurs zijn die zo openlijk over dit soort onderwerpen durven te schrijven. Dat is, ondanks de literaire bezwaren, absoluut een verdienste. Burgess verdient aandacht, omdat hij gebieden durft te betreden waar zijn al te keurige collega’s schielijk vandaan blijven.

Gezien zijn boodschap zouden niet alleen opvoedkundigen dat toe moeten juichen, maar ook iedereen die wil dat jongeren blijven lezen. Want waarom zouden ze, als volwassenen het benauwd krijgen van een beetje testosteron?

Wie het ondanks dit betoog allemaal toch te heftig vindt, wende zich tot Het kleine piemelboek van de Deen Dan Höjer. Net zo informatief als Burgess, maar heerlijk speels en onschuldig.

woensdag 1 oktober 2003

**** (4) voor Harmen van Straaten Wonderland

Topliteratuur voor beginners

Dít is een stem die de jeugdliteratuur goed kan gebruiken: de stem van Harmen van Straaten. Een driedubbel talent, al lang bekend als de illustrator van dik tweehonderd kinderboeken en schrijver van een handjevol andere. Deze zomer debuteerde hij als romancier met de veelbelovende jeugdroman Wonderland.

Hij leverde daarmee iets af dat in Nederland behoorlijk zeldzaam is: een moderne, eigenzinnige en lekker cynische aanklacht tegen de grotemensenwereld waar elke beginnende en dus onbegrepen intellectueel zich aan kan laven. En dat is een verademing in een land dat zo weinig werkelijk indrukwekkende adolescentenauteurs heeft opgeleverd.

Om dat te bereiken, heeft hij wel een on-Nederlands decor nodig: een pretpier aan de immer winderige kust van Engeland. ‘Hier wordt je niet voor een dubbeltje geboren, maar gratis en voor nop’, jeremieert de ongeveer zestienjarige hoofdpersoon David John Coombs, die zich liever DJ Coombs en nog liever DJ Cool laat noemen, ‘de snelste latinolover van het westelijk halfrond’. Had Wonderland gespeeld op de gezapige pier van Scheveningen, dan was er voor zoveel dromen en bijbehorende frustraties waarschijnlijk niet genoeg plaats geweest.

DJ is zoon van de eigenaar van een carrousel en is samen met zijn vriend Slimy en vriendin Kate opgegroeid tussen de bezoekers en de uitbaters van de aftandse attracties, bars en gokmachines. Het is er een treurige boel: zonder uitzondering mist iedereen de visie om iets succesvols van hun leven te maken, stelt DJ vast.

Hijzelf wil het anders aan gaan pakken. Maar dan moet hij eerst afrekenen met zijn oenige voorvaderen, zoals opa Augurk, alias Jeremy Coombs, die ooit zijn handel in tafelzuur opgaf om met oma Straatmadelief een rondreizend circusje te beginnen met een ezel en een paar kippen.

Of de godsdienstwaanzinnige opa Zeemlap die zijn fabriek in schoonmaakmiddelen failliet liet gaan. Zijn vader doet het niet veel beter, en daarom probeert hij samen met zijn oma hem te helpen aan een baan als verkoper van onbreekbaar glaswerk.

Ook dat gaat mis, zoals alle barokke familieanekdotes in dit boek. Maar DJ schrijft zijn onbegrip over alle zakelijke missers van zijn verwanten met veel gevoel voor hilarisch detail en een bijna satanisch genoegen van zich af.

En dat is maar goed ook, want eigenlijk gebéurt er niet echt iets in Wonderland. Hoewel DJ Coombs de geschiedenis verhaalt van drie generaties voorvaderen blijft de raamvertelling tot de laatste paar bladzijden statisch. DJ zit daar maar herinneringen op te halen en urenlang te wachten op zijn vriend Slimy, aan wie hij iets vreselijks te vertellen heeft. Wat dat is horen we veel te laat om het nog geloofwaardig of echt dramatisch te laten zijn.

Maar op de een of andere manier dóet dat er niet zo toe in dit boek. Wonderland ademt de sfeer van Angelsaksische literatuur, waarin bandeloze fantasie verplicht is. Om het oneerbiedig te zeggen: zijn romandebuut leest als een zeldzaam goede vertaling van een Brits boek.

Toegegeven, soms schiet Van Straaten uit in een al te dramatische uithaal of een manke metafoor. Zoals deze: ‘Je kunt een paleis uit de achttiende eeuw toch niet vergelijken met een gietijzeren skelet dat elk voorjaar als een volksfeniks uit het water herrijst.’ Maar daar staan dan weer spetterende metaforen tegenover: ‘zoals een koe kijkt die voor het eerst elektrisch gemolken wordt’. Om zo’n uitspraak alleen verdient Wonderland een prijs.

Maar bovenal is het een eerlijk boek. DJ is kritisch, maar veroordeelt niemand en fileert via een omweg vooral ook zichzelf. Wonderland is een fijn onderzoek naar de zin van het leven waarin alles ondersteboven gaat en pasklare antwoorden niet aan de orde komen.

DJ snijdt de grote puberthema’s aan op een luchtige, stoere manier, zonder te vervallen in maniertjes. Er wordt aan tieten gevoeld, gerookt en gerukt, maar het is allemaal niet zo’n big deal. Hier is geen volwassene aan het woord die iets wil van jongeren. En dat maakt Wonderland tot een perfecte jeugdroman.

De pretentie die dit boek echter niet waarmaakt is dat het eigenlijk geen jeugdroman is, maar thuishoort tussen de grote, niet aan één leeftijdsgroep gebonden literatuur. Maar dat is onzin. Daarvoor staan er in Wonderland iets te veel cliché’s en platitudes.

Om er een paar te noemen: men wil ‘groots en meeslepend leven’, de maanlanding is misschien wel in scène gezet door de CIA en o wat zijn ze nep: toeristen in het algemeen en Amerikanen in het bijzonder. Verder wordt er niet vooraan in de rij gestaan bij het uitdelen van schoonheid, uitgezien naar Huize Avondrood en breit oma uiteraard vervelende jeuksokken die je toch aan moet. Oude grappen.

En om het dan maar helemaal af te maken: het postindustriële doemsfeertje van een aftands circus, kapotte gokautomaten en een vervallen toeristenpier die natuurlijk op ’t end in de fik gaat is natuurlijk ook allang ‘gedaan’. Een literaire mijlpaal heeft Van Straaten met Wonderland niet geschreven.

De uitgever moet dus niet overdrijven met een vergelijking met The catcher in the rye van J.D. Salinger. Dan had hij ook wel kunnen wijzen op de overeenkomsten met een andere, maar dan Nederlandse, ‘cross-overroman’: Reve’s De avonden, want DJ bidt hevig tot zijn Vriend God, om hieruit gered te worden, stoort zich hevig aan de eetgewoonten van zijn oma en vraagt zich wanhopig af waarom alles wat er gebeurt volledig onopgemerkt blijft.

Waarom al die poespas? Harmen van Straaten weet dwars door de marketingtrucs heen vast te pakken en mee te sleuren. Dat komt doordat hij gewoon geweldig kan schrijven. Wonderland is topliteratuur voor beginners.

zaterdag 10 mei 2003

**** (4) voor Carl Hiaasen Uil

In Coconut Cove valt niks te beleven. Het is de ideale laatste rustplaats voor zongebruinde bejaarden, waar commandanten van de politie hun pensioengerechtigde leeftijd afwachten met eenvoudige verkeersovertredingen en verdwaalde toeristen. Eén willekeurige dag doorbrengen in Coconut Cove is zo verrassend als een golfbal.

Mis! In de knotsgekke milieukrimi Uil van de Amerikaanse bestsellerschrijver Carl Hiaasen moet al na drieëndertig bladzijden geconcludeerd worden dat er wel degelijk iets crimineels aan de hand is in Coconut Cove. ‘Geen harde grote-stadsmisdaad, maar geschifte echt-iets-voor-Florida-misdaad’, zoals een van de slachtoffers verzucht.

Gelukkig maar. De elfjarige Roy Eberhardt, hoofdpersoon van Uil, was al bang dat het saai zou zijn in zijn nieuwe woonplaats. Gewend aan het ruige buitenleven in de bergen van Montana, vindt hij het platte Florida maar niks.

Op de eerste dagen na de schoolvakantie ontdekt hij dat er een jongen op blote voeten rondrent in Coconut Cove, die net zo oud is als hij, maar op geen enkele school in de omgeving bekend is.

Ook is er ’s nachts een milieuactivist actief, die alles op alles zet voor een ogenschijnlijk onbenullig doel: geen pannenkoekenhuisje van Moeder Paula in Coconut Cove. Er verschijnen alligators in de mobiele toiletten van de bouwvakkers, piketpaaltjes die aangeven waar er geheid moet worden verdwijnen om de haverklap, giftige watermocassinslangen jagen de waakhonden weg en op het moment dat er eindelijk gebulldozerd kan worden heeft iemand de besturingsstoelen van de graafmachines losgeschroefd en meegenomen.

Wat kan er toch verkeerd zijn aan Moeder Paula’s Oud-Amerikaanse Pannenkoeken? En wat hebben de door de wet beschermde, uiterst zeldzame uilen die in holen in de grond leven er mee te maken?

De kale Curly, aannemer van het bouwproject, wil het graag weten. En hij niet alleen. Ook de ambitieuze agent Delinko en de aalgladde public relations-manager van de pannenkoekenfirma Chuck E. Muckle zitten achter de ongrijpbare eko-vandaal aan en lopen elkaar daarbij hoofdzakelijk voor de voeten. Uil is in de eerste plaats een waterval van onweerstaanbare sarcastische slapstick tegen het decor van palmbomen, idyllische stranden en lagunes.

Wie Hiaasens werk kent, weet dat dit niets anders betekent, dan dat de in eigen land zeer gewaardeerde satiricus weer lekker op dreef is. In zijn komische thrillers verzint hij met duivels genoegen telkens opnieuw barokke verwikkelingen waarin corrupte politici, mislukte carrièrejagers, stripdanseressen en andere zelfkantfiguren hun bedenkelijke rollen spelen.

Uil schreef hij voor kinderen met precies dezelfde humor, maar zonder de ranzige details uit de rest van zijn werk. En met doorslaand succes, althans in Amerika. Of die populariteit hem in Nederland gegund zal zijn, is nog maar de vraag. Hier worden zijn spannende Florida-satires voor volwassenen zo slecht verkocht, dat zijn uitgever heeft besloten hem niet meer te vertalen. Zou het hem in de kinderboekenwinkel beter vergaan?

Dat valt te hopen, want Uil is een van de leukste kinderboeken die in jaren verschenen is. De plastische straattaal die Hiaasen normaliter bezigt is door de vertaling dan wel verdwenen, maar zijn satirische toon en scherpe ironie is rechtovereind gebleven.

Het verhaal van de grote boze projectontwikkelaar die beschermde diersoorten omver dreigt te walsen is bovendien herkenbaar voor kinderen uit alle landen. Volgens Hiaassen hebben corrupte politici en schaamteloze zakenmannen het Florida van zijn jeugd verpest. Dit thema komt dan ook veel van zijn boeken en journalistieke columns terug. Gelukkig kan hij over dit politiek o zo correcte onderwerp schrijven alsof hij smoezelige paleisgeheimen en smerige spionagezaken onthult.

Helaas lukt het zelfs hem niet om uit de buurt te blijven van het klassieke Amerikaanse gedram. Ook in dit boek worden ‘opgestaan’ voor ‘waar je in gelooft’ en aan het glorieuze eind hand in hand zingend gedemonstreerd tegen het Kwaad. Maar daar blijft het bij. Het gaat om een paar bladzijden die je uit het boek kunt scheuren zonder iets te missen. Verder is het boek vooral om te lachen en bovenal bijzonder spannend.

Het prettige van hoofdpersoon Roy Eberhardt is dat hij zijn problemen, net verhuisd en natuurlijk gepest, bestrijdt door op een geheel eigenzinnige manier in de aanval te gaan. Zijn leven maakt hij er niet makkelijker mee, maar voor het verhaal is het wel zo aangenaam.

Als hij vanuit de schoolbus opnieuw de geheimzinnige barrevoetse jongen ziet, gaat hij er meteen achteraan. Daarvoor moet hij wel eerst met een ongerichte stomp de neus breken van de grootste pestkop van de school en komt hij in botsing met voetbalster Beatrice de Beer, ook al geen lieverdje, zodat hij nu twee vijanden heeft. Maar hij ontsnapt en de achtervolging eindigt kilometers verder op een golfbaan, waar hij door een verdwaalde bal knock out wordt geslagen.

Daarmee is de toon gezet. Hiaasen heeft een scherp gevoel voor bizarre details op het juiste moment en schrijft op zo’n manier over een doodgewone, dagelijkse werkelijkheid, dat die geheimzinnig en fascinerend wordt. Dat heerlijke, prikkelende gevoel dat alles klopt en over iedere wending diep is nagedacht, is er al vanaf de eerste regel.

Nooit gebeurt er iets zomaar, altijd zit er iets achter. Over de personages vertelt hij precies genoeg om te geloven waarom ze doen wat ze doen, hoe idioot het soms ook is.
De kracht van Hiaasen is dat alles genadeloos in elkaar past en zo wordt de lezer meegezogen in een wereld die veel raadselachtiger is dan die van hemzelf, terwijl het allemaal toch echt zou kunnen gebeuren.

Dit is het soort ‘middenliteratuur’ – goed geschreven, toch toegankelijk – dat voor kinderen nog veel te weinig wordt gemaakt. Het is te vergelijken met Nederlandse schrijvers voor volwassenen als Tim Krabbé en Rascha Peper, of Hiaasens Amerikaanse kinderboekencollega Louis Sachar die met het knappe boek Gaten in 2001 nog terecht een Zilveren Griffel won.

Deze auteurs slagen in er met eenvoudige elementen verhalen te maken die nét iets meer vertellen dan wat er staat. Maar niet zoveel dat er een literatuurprofessor aan te pas moet komen om de boodschap weer te ontrafelen.

En het belangrijkste is nog wel: Hiaasen bereikt misschien wat minder diepgang dan sommige andere auteurs in zijn genre, maar daar komt wel iets uitermate kostbaars voor in de plaats. Humor.

Iedere zichzelf respecterende tien-plusser móet dit boek in de kast hebben.