zaterdag 28 juli 2012

** (2) Jef Aerts: Het kleine paradijs

Misschien wel iets té bitter ben ik over Het kleine paradijs van Jef Aerts, dat ik twee sterren geef. Je kunt zulke boeken natuurlijk ook gewoon níet bespreken. Maar ja: het ziet er allemaal prachtig uit, het komt van een belangwekkende uitgever en de auteur geniet al enige bekendheid onder volwassenen. Ik kan er niet omheen: van dit soort debuten word ik dood- en doodmoe. Wat een onnodig pretentieus gezwoeg. En dat alleen maar omdat iemand dacht: een sprookje, natuurlijk: dat moet een kinderboek worden. Hou daar toch eens mee op!

De twaalfjarige Lilita leeft alleen met haar moeder in het Suikerbos. Op een dag wordt ze nieuwsgierig naar haar vader en hoort ze dat die de stichter is van een stad waar alles perfect is. Haar vrijgevochten, hoogzwangere moeder kon daar niet aarden. Om te zorgen dat ze voortaan wegblijft heeft haar gewezen geliefde muren gebouwd die tot de hemel reiken. Barnstad is een soort omgekeerde toren van Babel. Toch besluit Lilita om naar haar vader op zoek te gaan.

Na dit veelbelovende begin gaat het al snel mis met Het kleine paradijs, het kinderboekendebuut van de Vlaamse schrijver en dichter Jef Aerts. Het sprookjesachtige fantasieverhaal zit veel te simpel in elkaar, heeft flinterdunne personages, maakt een wel erg karikaturaal onderscheid tussen goed en kwaad en is verteld met ronkende barokke zinnen zonder zeggingskracht.

Het vervelendste is nog wel dat volstrekt onduidelijk blijft wat er aan de hand is in Barnstad. Je kunt lang naar een bevredigend antwoord zoeken, Het kleine paradijs geeft het niet. Natuurlijk: die muur. Maar verder? In Aerts symboliek wordt het woord ‘stad’ verbonden met: man, georganiseerd, regels en productie. Buiten de muur vinden we de natuur, verbonden met: vrouw, vrijheid, intuïtie en kunst.

Nergens wordt deze geitenwollensokkenideologie tastbaar, laat staan geloofwaardig gemaakt. Eenmaal bínnen de muur treffen we een schone, geordende wereld aan, waar eigenlijk maar één regel is: niemand mag spreken over de verdwenen eerste vrouw van de stichter. Verder is er een pizzafabriek, er zijn er ochtendfiles en hebben de inwoners er soms last van dat ze in een echoput wonen. En dus?

Goed, er wonen een hoop mensen in sloppenwijken om de muur heen tussen het afval van de stad, maar wie dat nu precies zijn en waar ze vandaan komen we niet te weten. Bepalen of we nu met ze mee moeten leven is onmogelijk. Over de Barnstedelingen zelf en hun geluk of ongeluk horen we ook al niets. Barnstad zou net zo goed een kartonnen stad kunnen zijn, die alleen maar dient als decor. Dat een fantasieverhaal zo fantasieloos kan zijn.

Daarom wil het maar niet lukken om de queeste van Lilita belangwekkend of interessant te vinden. Een sprekende schildpad brengt Lilita rechtstreeks naar haar halfbroer Adem – wát een toeval! – en na enkele schimmige verwikkelingen keert haar moeder terug in Barnstad en terwijl zij een lied zingt, gaan de muren omver.

Schrijven kan Aerts wel, als het om het aaneenrijgen van woorden en zinnen gaat. Dat doet hij een stuk beter dan de gemiddelde kinderboekenschrijver. Maar dat is natuurlijk niet genoeg. Gaandeweg gaat zijn gedragen sprookjestoon steeds meer lijken op die van het Bijbelse Hooglied. Lees dit maar eens drie keer achter elkaar voor: ‘De nachtvlinders verstopten zich in de moerbeibomen.’ Een draak van een zin, waarvan hij er nog veel meer in de aanbieding heeft. Weet hij eigenlijk wel hoe een moerbeiboom er uitziet? Of vond hij het gewoon een mooi woord?

Jef Aerts (1972) schreef tot nu toe muziek, poëzie, romans en toneelstukken voor volwassenen. Na wat kindergedichten in Querido’s bloemlezing Ik wil een naam van chocola en droeg hij vorig jaar met een kort verhaal bij aan de zomervakantiebundel Wegwezen! van diezelfde uitgeverij. Voor hij zich op wéér een nieuw genre stortte, had hij zich beter kunnen afvragen of hij eigenlijk wel wat te vertellen heeft.

De prachtige klassieke vormgeving en het wondermooie omslag van de nog maar pas afgestudeerde Korneel Detailleur veranderen er niets aan: Het kleine paradijs is een lege huls.

maandag 16 juli 2012

Een kleine literatuurgeschiedenis van young adult

Met stip de leukste opdracht van 2012: vertel nu eens wat jij de tien jongerenboeken vindt die iedereen gelezen moet hebben. Ik was het geleuter over young adult al beu voor het begon, maar werd al bloemlezend en grasduinend toch weer verliefd op dat rare, onnodige hoekje van de literatuur. En met dat laatste bedoel ik: het is onnodig een hoekje.

NUR 285: van snacklit tot volwassenwordingskunst

Rauwe werkelijkheid, taboes, romantiek, drank, drugs en levensvragen, daar gaat het om in de young adult-kast, die je in steeds meer boekwinkels en bibliotheken ziet. Het etiket is nogal doorzichtig, maar het werkt: NUR 285, de boekwinkelcode van fictie voor 15 jaar en ouder, groeide de afgelopen jaren hard.

Je vindt er vooral veel snackliteratuur uit Amerika en Engeland. Smakelijke paginavreters, helaas meestal tergend slecht vertaald, waarin meisjes avonturen beleven in dezelfde spijkerbroek, honderden pagina's lang twijfelen over seks met hun nieuwe vriendje (hij is vampier) of in een nabije toekomst geld verdienen als gladiator.

Sommige schrijvers hebben nobeler bedoelingen dan meeverdienen aan de meest succesvolle hype sinds Harry Potter. Met goed geschreven jongerenliteratuur valt nog wel wat meer te verdienen.

Want wie aan het einde van de derde klas van de middelbare school écht te oud is geworden voor Thea Beckman, hikt vaak nog aan tegen de 'echte' literatuur. Voor hen kan de iets ambitieuzer jongerenroman, uitdagend van inhoud en vorm, een uitkomst zijn. Zeg maar: bijna-literatuur voor bijna-volwassenen.

Daar zitten pareltjes bij, je reinste volwassenwordingskunst. Boeken die zelfs voor ervaren lezers een bijzondere belevenis zijn. Misschien dat de triomftocht van young adult, zo lang die nog duurt, déze auteurs de aandacht en waardering brengt die ze verdienen.

Tegelijkertijd blijft het de vraag waarom schrijvers voor vijftienplussers zo nodig bedekt met etiketjes, smekend om aandacht op de knieën zouden moeten. Ontwikkelingsromans behoren al eeuwenlang tot de hoogtepunten van de wereldliteratuur. Als je zó kunt schrijven, waarom dan niet gewoon voor iedereen?

1) Miep Diekmann: De dagen van Olim (1971)
Josje Walther, de dochter van de commandant van de Nederlandse militaire politie op Curaçao, misdraagt zich op de nonnenschool, is hevig verliefd op Bubi en heeft een confrontatie met een van haar vaders officieren, die het zwarte dienstmeisje Aura heeft verkracht. Spraakmakend vanwege de seks, de interraciale vriendschappen en een tamelijk heftige zelfmoordpoging. Hoewel modieus van stijl is De dagen van Olim nog steeds goed leesbaar en psychologisch sterk. Vergeten klassieker die nodig moet worden herdrukt.
(Leopold)

2) Kai Hermann en Horst Riek: Christiane F. (1979/1980)
Twee Berlijnse journalisten beschrijven pijnlijk nauwgezet het leven van Christiane F., een meisje dat als dertienjarige aan de heroïne verslaafd raakt en tippelt rond Bahnhof Zoo. Het boek werd onbedoeld een hit onder jongeren in de jaren tachtig en kan gelden als het oervoorbeeld van veel jongerenfictie die daarna is gekomen: lekker huiveren van een rauwe werkelijkheid waar jij ook terecht zou kunnen komen. Christiane F. werd vorig jaar voor de 38e keer herdrukt.
(Gottmer)

3) Aidan Chambers, Je moet dansen op mijn graf (1982/1985)
Hal en Barry zijn verliefd en beloven elkaar in een dolle bui dat als de een zal overlijden, de ander zal dansen op zijn graf. Met deze geruchtmakende titel begon de Brit Aidan Chambers de moderne adolescentenliteratuur. Het verhaal is heftig en de vorm verrassend: Chambers vertelt speels, met krantenknipsels, puzzels, cartoons en een getypt schoolopstel. Je moet dansen op mijn graf inspireerde een aantal Nederlandse en Vlaamse auteurs. Een stroming die helaas schoolmeesterachtige trekjes heeft gekregen: kijk eens hoe mooi en leuk literatuur kan zijn.
(Querido)

4) Ted van Lieshout: Gbr. (1996)
Een van de hoogtepunten uit het oeuvre van alleskunner Ted van Lieshout. De zestienjarige Lukas vindt net voor zijn moeder de spullen van zijn overleden broertje in de tuin wil verbranden diens dagboek. Hij zet het voort, en zo ontstaat er een indringend gesprek. Zoals in meer goede jongerenromans speelt de ontdekking van homoseksualiteit een belangrijke rol. Het dagboek komt als vertelvorm irritant veel voor in young adult, maar Van Lieshout doet er iets bijzonders mee.
(Gottmer)

5) Mark Haddon: Het merkwaardige voorval met de hond in de nacht (2003)
De tot dan toe weinig ambitieuze kinderboekenschrijver Mark Haddon maakt ook tot zijn eigen verbazing ineens iets veel beters: een experimentele roman door de ogen van een autistische jongen die nog nooit de straat uit is geweest en nu op het punt staat dingen te ontdekken die zijn leven zullen veranderen. De uitgever weet er geen raad mee en geeft het daarom twee keer uit: als jeugdboek én als roman voor volwassenen. Deze malle zet trekt veel aandacht en speelt een grote rol in de aandacht voor het fenomeen jongerenliteratuur.
(De Fontein)

6) Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen (2005)
Eerste deel van het drie vuisten dikke meesterwerk van Zeeuwse schrijfster over Adrian Mayfield, de zoon van een kroegbaas en een naaister uit een achterbuurt in Viktoriaans Londen. Adrian is homoseksueel en dat is levensgevaarlijk in een stad vol potenrammers, valse nichten, dodelijke geslachtsziektes en politie-invallen. Even lijkt hij gered als hij verliefd wordt op de zoon van een rijke verzekeringsmagnaat en wordt opgenomen in de kunstenaarskring rond Oscar Wilde. Het expliciete, harde en soms fel antiburgerlijke materiaal zal niet elke ouder aanspreken. Dat is in dit geval een goed teken.
(De Fontein)

7) Meg Rosoff: Hoe ik nu leef (2005)
Wat over het paard getilde, pretentieuze meelifters als Jenny Valentine niet lukt, lukt de Amerikaans-Britse schrijfster Meg Rosoff wél. Haar jongerendebuut is geil, wild, oorspronkelijk, eigenzinnig en vernietigend. Met nauwelijks leestekens vertelt ze van de eerste sigaretten en seks van de onhandelbare Daisy met haar veertienjarige neef. Dan breekt de derde wereldoorlog uit en raken de twee in het geweld van elkaar gescheiden. Een aan al je zekerheden vretende roman over verslaving, afkicken en het volstrekte toeval van geweld, rampspoed en de dood. Hoe ik nu leef is in augustus weer verkrijgbaar als goedkope zomerpocket.
(Dutch Media)

8) John Green: Het grote misschien (2006)
Het woord ‘young adult’ is Nederland binnengedrongen met de eerste vertaling van dit briljante debuut van John Green. Het vertelt een geromantiseerde versie van zijn jeugd op een vooruitstrevende kostschool, waar ontzettend veel wordt gerookt en gedronken. Iedereen is verliefd op Alaska, vooral verteller Miles, die een fascinatie heeft voor beroemde laatste woorden. Dat leidt tot filosofische gesprekken, fatale liefde en harde grappen. Toen hij het schreef wist hij nog niet dat hij een jongerenauteur was en dat is ook de kracht van dit boek. Paper towns (de Nederlandse vertaling heeft dezelfde titel) is een filosofisch nóg interessantere opvolger, maar dan begint zijn werk al bijna een maniertje te worden.
(Lemniscaat)

9) Janne Teller: Niets (2010)
Pierre Anthon besluit van de ene op de andere dag om niet meer naar school te gaan, want daar leer je toch niets. Hij klimt als een moderne Diogenes in een boom en bestookt klasgenoten elke ochtend met lastige vragen en pruimpitten. Ze gaan een weddenschap met hem aan: als zij een verzameling kunnen aanleggen van dingen die werkelijk van betekenis zijn, dan komt hij uit de boom. Terwijl ze elkaar dwingen om steeds grotere offers te doen, loopt de situatie volledig uit de hand. Scandinavische landen zijn een broeinest van vaak taboedoorbrekende jongerenliteratuur, maar zelden zó indringend.
(Clavis)

10) Derk Visser: Prikkeldraad (2011)
De Nederlandse jongerenauteur van morgen is Derk Visser. Die schreef tot nu toe twee indrukwekkende korte verhalen en één verbluffend goede jeugdroman: Prikkeldraad. Als de vijftienjarige Chelsea op geleende hoge hakken van de trap zwalkt, struikelt haar alcoholistische vader over haar heen, breekt zijn nek en raakt in coma. Als dan ook nog eens zijn café failliet gaat, houdt zijn gezin zich overeind met diepvriesfrikadellen, bewonderenswaardige nonchalance en een totaal op het verkeerde been zettende humor. Chelsea versiert Duncan, de minnaar van haar grote zus, die de politie moet komen omdat ze de neus van haar gymleraar heeft gebroken. Haar beste vriendin Jennifer gaat het helemaal maken in de muziekindustrie.
(Gottmer)

zaterdag 14 juli 2012

**** (4) Natascha Stenvert: De (nep)beesten van Basje Berenklauw

Grappige illustratrices maken de toonaangevende prentenboeken van nu

Humoristische prentenboeken zijn de laatste jaren echt een trend. Niet met van die subtiele ironie of een knipoog, maar gewoon met een vette grap, bedoeld om te lachen. Zag je zulke prentenboeken vroeger bijna nooit, nu kun je kiezen. Steeds vaker zijn de makers eigenzinnige illustratrices met een heel eigen gevoel voor humor.

Loes Riphagen (1983) is op dit moment de ongekroonde koningin van het genre. Haar tegendraadse tekeningen zijn hilarisch. Zelfs zonder tekst, zoals het zeer geslaagde Huisbeestenboel (De Fontein, 2009) laat zien. Leuk voor de fans is dat al haar krankzinnig grijnzende kabouters, wilde heksen en ietwat ranzige huisdieren in al haar boeken terugkeren en een geheel eigen universum vormen, waarin ogenschijnlijk onschuldige zaken vaak toch niet zo onschuldig blijken.

Waren in haar laatste boek kabouters en heksen in de hoofdrol, nu is het weer tijd voor huisdieren in het samen met schrijfster Bette Westera gemaakte Ik wil een walvis (****, Gottmer, € 13,95).

Tim heeft het volgende lijstje gemaakt voor zijn verjaardag:
‘Op een staat: een huisdier.
Op twee: nog een huisdier.
Op drie: nog een huisdier.
En op vier: anders niets.’

Zijn ouders zien dat toch niet zo zitten. Een thema dat in prentenboeken wel eens vaker is behandeld, maar nog nooit waren er zulke ijzersterke argumenten: bij Sander hebben ze honden, bij Eva paarden, Jasper heeft een lama, Annika een octopus en Alwin een pandabeer. Pa en ma geloven er niets van, maar willen Tim serieus nemen. Dus besluiten ze al die ‘huisdieren’ en hun baasjes uit te nodigen om kennis te maken. Dat hadden ze beter niet kunnen doen.

Jammer dat Riphagen in het kort daarop verschenen De gele olifant (***, De Fontein, € 13,95) haar hand overspeelt. Een olifant is verslaafd aan gele dingen en probeert uiteindelijk de zon te pakken. Mooi getekend, maar een te dun idee, met te veel herhaling en daardoor te weinig verrassing.

Een aangename concurrent is de heel wat minder productieve maar zeker niet minder grappige Natascha Stenvert (1971). Twee jaar geleden verscheen haar eerste, uitzonderlijk dikke, prentenboek Bramenjam (The House of Books, 2010) over een echtpaar dat bij het maken van een potje jam steeds nieuwe problemen op steeds creatievere wijze oplost.

In De (nep)beesten van Basje Berenklauw krijgt Basje heeft juf op huisbezoek. Hij heeft haar op school honderduit verteld over zijn vogelspin, zijn krokodil, zijn wolf, zijn slang, zijn piranha’s, zijn giraffe en zijn leeuw. Die wil ze nu wel eens zien. Maar ze zijn nét even wat anders aan het doen. Behalve de leeuw, die is ontsnapt en heef zich ergens in een hinderlaag gelegd. Juf gelooft er nu écht niets meer van en gaat met Basjes moeder thee drinken. Had ze maar naar Bas’ waarschuwingen geluisterd.

De grap voorbereiden en daarna dúrven maken is het belangrijkste verschil met de serieuze prentenboeken uit de vorige eeuw, die meestal alleen onuitgesproken, in de ondertoon humoristisch zijn. Vergelijken we Riphagen en Stenvert met Mies van Hout (1962), die ook pas deze eeuw doorbrak als prentenboekenmaakster, dan valt op hoe duidelijk zij nog behoort bij een vorige generatie.

Van Hout is na een aantal samenwerkingsprojecten aan het soleren. Vorig jaar liet zij in Vrolijk (2011, Lemniscaat) een serie vissen emoties uitbeelden: weinig toegankelijk en saai. In Vriendjes (***, Lemniscaat, € 14,95) heeft ze een veel betere draai gevonden. Ook nu laat ze woorden uitbeelden, maar dit keer door twee komische monsters met veel meer uitdrukkingsmogelijkheden dan vissen. ‘Spelen’ en ‘vervelen’ is niet zo moeilijk te tekenen, maar hoe beeld je ‘hopen’ uit, of ‘vertrouwen’? Misschien is dat juist de grap. Maar máák ‘m dan.

vrijdag 6 juli 2012

Gerrit Komrij had Annie M.G. Schmidt graag maar met 2 gedichten opgenomen

Met kinderboeken deed hij maar één keer wat, maar hij hád er wel wat mee. Vooral als hij eens lekker kon stoken. 'Het liefst zou je willen dat ze allemaal dood waren, zodat de bloemlezer rustig zijn werk kan doen.' Toch bekende hij verrast te zijn over de kwaliteit en ontdekte hij tot zijn blijdschap dat hij na een lang, bloemlezend leven nog als een kind kon lezen.

Tuttebollenkakkieland

Naast Luceberts 'Visser van ma yuan' is ook 'Hallo meneer De Uil' opgenomen in de nieuwe bloemlezing. Goedgekeurd door de grote Komrij. Of hij verstand heeft van kinderpoëzie? Wat een vraag voor 'iemand die feilloos het verschil ziet tussen een goed en een slecht gedicht'.

'Paul van Loon een populaire griezelschrijver? Goh. Wist ik niet.' Gerrit Komrij trekt zijn alleronschuldigste gezicht. Hij windt er geen doekjes om: van de auteurs die hij opnam in zijn laatste bloemlezing De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten, kende hij er bar weinig. 'Zelfs niet van naam.'

Die kinderdichters kunnen voortaan niettemin pronken op het Kinderboekenbal met een cum laude van Komrij, als ze tenminste nog in leven zijn. Hieronijmus van Alphen, Gerard Berends, J.P. Heije, Sjoerd Kuyper, Annie M.G. Schmidt, David Tomkins en Willem Wilmink werden met het hoogst haalbare aantal van tien vastgelegd voor het nageslacht.

Zijn persoonlijke favoriet J.J.A. Gouverneur (1809-1189), die van 'Het roodborstje pikt aan het venster: tin! tin!', zit er maar met negen gedichten in, constateert Komrij als hij zijn nieuwste bloemlezing doorbladert. 'Zoals de Mohammedanen zeggen: elk tapijt heeft een weeffout, want alleen Allah is volmaakt.'

Komrij hoopt een dure plicht te hebben ingelost. Want het was kinderdichters al sinds zijn eerste bloemlezing (De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten) een doorn in het oog: zelfs de kinderpoëzie van Hans Andreus komt er niet in voor, terwijl de samensteller wel plek maakte voor een tietengedicht van Henk Spaan. Deze lacune maakt Komrij nu eindelijk goed.

Voor zover dat kan dan. Als zijn luchtvaartmaatschappij afgelopen maandag het Dagblad van het Noorden had uitgedeeld in plaats van de Volkskrant, had hij in het vliegtuig naar Nederland kunnen lezen hoe er op internet alweer een relletje is ontstaan.
Ted van Lieshout (7 gedichten), Hans Hagen (4) en zijn vrouw Monique (4, samen met Hans) geven geen toestemming voor hun reeds afgedrukte bijdrage omdat ze volgens hen te laat gevraagd werden en maar 5 euro per gedicht aangeboden kregen. De term 'roofbloemlezing' waart rond op het web.

Gebruikelijke reuring, er is altijd wát met een nieuwe Komrij. Toch lijkt het hem te verbazen. 'Ik ga niet over rechten en geld, maar ik ben ook dichter en ik schrik eerlijk gezegd van dat bedrag en ik wens die mensen natuurlijk per gedicht een miljoen. Alleen zit de wereld, zoals iedereen weet, zo niet in elkaar.'

En verder wil hij ervanaf wezen. Het is de vertrouwde en verfoeide 'ijdeltuiterij' van het dichtersvolk waarmee hij nooit veel heeft opgehad. Weer die onschuldige ogen: 'Het liefst zou je willen dat ze allemaal dood waren, zodat de bloemlezer rustig zijn werk kan doen.'

Hij voelde zich juist vrij als niet-kenner, hij kon lezen op kwaliteit zonder zich druk te maken om reputaties. Paul van Loon? Nooit van gehoord. Toch kon diens gedicht 'Bloeddorst' de toets van de kritiek glansvol weerstaan.

Of de grote Komrij wel geloofwaardig is als bloemlezer voor kinderen? Tikje beledigd: 'Wat een vraag! Doet dat er toe voor iemand die feilloos het verschil tussen een goed en een slecht gedicht kan zien? Ik heb altijd graag als een buitenstaander gewerkt. Ik zie precies wie origineel is in zijn tijd en wie erachteraan loopt.'

Komrij heeft geen verstand van 'die wereldjes', hij heeft verstand van poëzie. En niet zonder pretentie: hij beweert dat hij álle kindergedichten die bibliografisch ontsloten zijn heeft gezien. En natuurlijk deed hij dat niet 'eventjes tussendoor' in die twee weken Koninklijke Bibliotheek afgelopen zomer, zoals op de weblog van Ted van Lieshout wordt gemopperd. Hoewel hij daar natuurlijk wel 'een leeuwendeel' van de 125.000 stuks tellende kindercollectie heeft verstouwd.

'Ik ben al jaren met deze bundel bezig. Annie M.G. Schmidt staat gewoon bij mij op de plank. En ik heb mijn hele leven achttiende-eeuwse en negentiende-eeuwse kinderboeken verzameld. Waarom zou ik in Nederland gaan zitten bloemlezen, als ik het in Portugal kan doen?'

Al met al heeft de speurtocht meer opgeleverd dan hij durfde hopen. Gepland was De Nederlandse kinderpoëzie in 500 en enige gedichten. Bij het controleren van de tweede proef stelde Komrij voor om de verzameling toch maar eens te gaan tellen. 'Waren het er 1300!'

Zijn bewust naïeve werkwijze levert overigens geen wereldschokkende inzichten op. Wie De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten vergelijkt met de gezaghebbende bundel Van Alphen tot Zonderland (Querido, 2000) van Anne de Vries, komt vooral veel bekenden tegen. Komrij biedt meer, veel meer, maar grote ontdekkingen zitten er niet bij.

De snoepjes zijn vooral afkomstig van de onbekende negentiende-eeuwse dichters - een passie van Komrij, die dol is op randfiguren en curiosa. 'Vergeten kleine dichters vind ik het mooist. Er zijn er zo veel meedogenloos van de kruiwagen geduwd en hulpeloos achtergebleven.'

Verder blijft het een heerlijk spel van kijken en vergelijken. 'Hallo meneer De Uil' van Leen Valkenier (1) staat op dezelfde bladzijde als 'Visser van ma yuan' van Lucebert (1). 'Dat soort dingen vind ik aardig en zetten mij aan het denken. Ik heb twaalf luilekkerlandgedichten opgenomen. Dat levert ook interessant vergelijkingsmateriaal op.'

Maar de groten blijven ook bij Komrij de groten. Hij zal met de Vlaming Gerard Berends (1946) of met David Tomkins (1880-1952), van 'De veldmuis, De bosbes en De paddestoelen-poetser', beiden onbekend en goed voor tien gedichten, wellicht nieuwe reputaties vestigen. Maar iets 'rechtzetten' doet hij niet. Vilein: 'Expres slechts twee gedichten van Annie M.G. Schmidt opnemen, met die gedachte heb ik natuurlijk wel gespeeld.'

Het is vooral het geheel dat telt, het tijdbeeld. Vermakelijk zijn de staaltjes van opvoedkunst die vrolijk zingend voorbij trekken: de domineespoëzie, 'de pronte deinende dames' die aan het begin van de vorige eeuw lofgedichten over gras en zon maakten, de geëmancipeerde 'afwasvaders' van de jaren zestig en zeventig en de l'art pour l'art-creaties daarna, die bijna helemaal niet meer willen opvoeden.

'Bijna', doceert Komrij, 'want het is en blijft boodschap, boodschap, boodschap. Dat is misschien het enige kenmerkende verschil met andere poëzie. Je kunt nu eenmaal niet voor kinderen verschijnen met een lier en onbegrijpelijke stanza's neuriën. Kindergedichten zoeken contact met kinderen. Het zou hypocriet zijn het tegendeel te beweren.'

Misschien is dat de enige, piepkleine provocatie die Komrij aan zijn 'reis door Tuttebollekakkieland' (naar een gedicht van Marianne Busser en Ron Schröder, 5) heeft overgehouden. 'Welbeschouwd zou je de meeste kinderen het liefst naar de hel wensen. Wie niet in staat is om met gedichten van rotkinderen aardige te maken, moet direct met de kinderboekenschrijverij ophouden.'

Met grote pret: 'Bovendien kan dat opvoedkundige, zeker in de achttiende en negentiende eeuw, bijzonder grappige vormen aannemen. Onoplettende jongens die van de trap vallen en alles, werkelijk álles breken. Of meisjes die eerst hun vlechten in de fik steken en daarna helemaal in vlammen opgaan. Smullen!'

Uit zijn mond geen kwaad woord dus over de kinderpoëzie. Wat trouwens bij voorbaat mag blijken uit de onverwachte dikte van zijn laatste bloemlezing. Ook dat heeft hem aan het denken gezet over die kunstmatige scheiding tussen kinderpoëzie en andere poëzie. 'Waarom die kinderdichters in een totaal eigen wereld leven, ik weet het niet meer. In de kwaliteit zit het hem niet.'

Nee, nu hij er over nadenkt, vindt hij het wel een mooie afsluiting van zijn bloemlezingen zo. Hij kwam daar in de kelders van de Koninklijke Bibliotheek terug tot de essentie. 'De zon schijnt, regen is nat en de kinderpoëzie bestáát. Na dertig jaar bloemlezen bevind ik me weer bij de kern: de allerdirectste poëzie. Geruststellend om te merken dat ik nog als een kind kan lezen. Dat heeft me wel geraakt.'

Volkskrant, 4 oktober 2007.

dinsdag 3 juli 2012

***** (5) voor Frank Groothof: Carmen

De opname van de muziekvoorstelling is al wat ouder, maar over de prenten van Thé Tjong-Khing kun je uren blijven praten. En ook nu weer. Wat een feest! Vijf sterren voor dit samenwerkingsproject van grootmeesters Frank Groothof, Harrie Geelen en Thé Tjong-Khing: Carmen.