vrijdag 16 januari 2004

Interview Agave Kruijssen over Walewein

‘Een typisch Hollandse held’

Horen willen ze het wel, zo’n ‘fraeye historie ende al waer’ die écht in de Middeleeuwen bedacht en opgeschreven is. Maar veel zullen ze niet verstaan uit die stoffige, wetenschappelijke deeltjes waar scholieren het mee moeten doen. ‘Of liever gezegd: moesten. Want wat stelt literatuuronderwijs nog voor in dit land?’
Aan het woord is Agave Kruijssen, historisch taalkundige en kinderboekenschrijver. Zij is sinds 1999 vanuit haar Veluwse hoeve bezig om verandering in te brengen in de ‘armoede’ die ze aantrof op het gebied van traditionele verhalen uit de historische periode die bij kinderen nog steeds het populairst is: de riddertijd.
Ze begon met Elegast en eindigt straks met De dood van Arthur. Tien fonkelmoderne bewerkingen zal haar Middeleeuwenserie dan omvatten en het hart van de verzameling is een vierdelige cyclus waarin de belangrijkste ridders van koning Arthur figureren.
Eind vorig jaar kwam het tweede deel uit: Walewein, de hoffelijke ridder die voor zijn heer op jacht gaat naar een zwevend schaakbord. Waar ligt voor een eigentijdse sprookspreker de grens tussen de traditie en het verlangen om cultureel erfgoed spannend en toegankelijk te maken voor haar publiek?

Weer een ridderboek voor kinderen.
‘Maar wel een echt ridderboek! Er is in Nederland bijna niets tussen Een brief aan de koning van Tonke Dragt en die saaie schoolboekjes, die ook nog eens druk bezig zijn om uit het onderwijs te verdwijnen. Straks kennen alleen oude mensen zoals ik “de Walewein” nog. Vreselijk, toch?’

Vroeger was alles beter?
‘Zelf had ik zo’n docent die echt van de Middeleeuwen hield. Ze heeft er een heel jaar over gepraat. Genoeg om er voorgoed een hekel aan te krijgen. Of een levenslange liefde. Het laatste overkwam mij. Ik ben zo slim geweest om de universiteit historische taalkunde te gaan studeren en geen literatuur. Dus de liefde is gebleven.’

Je schrijft toch niet voor middelbare scholieren?
‘Inderdaad, ik mik op de bovenbouw van de basisschool. Met een beetje geluk ben ik net op tijd. Dertienjarigen vinden ridderverhalen al gauw stom.’

Walewein wordt onder Middeleeuwenspecialisten wel als de mooiste Nederlandse Arthurroman gezien.
‘Het is een ongeëvenaard werk. Ontzettend jammer dat niemand anders het nog kent.’

Het lijkt alsof je van Walewein veel meer werk hebt gemaakt dan van Lancelot, hoofdpersoon van deel één.
‘Sowieso is de literaire prestatie van Penninc en Vostaert, de Middelnederlandse vertellers, een stuk grootser dat die van de dichter van Lancelot. Maar het is waar dat ik ook minder met het personage heb, dat bij het grote publiek het bekendst en het populairst is. Ik ben toch met hem begonnen, omdat hij degene is die uiteindelijk in deel vier het hof van Arthur in grote problemen brengt. Door zijn overspelige liefde voor de vrouw van de baas is hij de rotte appel in de mand. Walewein is de typisch Hollandse held. Geen fratsen. Dames vind hij maar ingewikkeld.’

Je bent niet de enige die zich op een Arthurverhaal heeft gestort. Wat maakt jouw werk uniek?
‘Ik blijf dicht bij de oorspronkelijke verhalen. Arthur zit bij mij op de achtergrond de ideale koning te wezen, zoals het hoort. Dit in tegenstelling tot in de meeste hedendaagse boeken en Hollywood-films, waarin hij doorgaans de drijvende kracht is. Ik kies voor de werkvloer, de mannen die de vuile klusjes deden. Arthur is alleen maar de baas. De rode draad die door de vier boeken loopt is zijn opvolging. Hij kan namelijk geen kinderen krijgen.’

Hoe sterk hecht je aan de oorspronkelijke inhoud?
‘Ik wil geen wetenschappelijke uitgave maken. Op de universiteit zijn ze vooral bezig met de religieuze motieven. Zoals Endi, het rijk aan het eind van de wereld dat model zou staan voor het Paradijs, het vagevuur dat Walewein moet passeren, de opbouw en de precieze hoeveelheid dubbele bodems. Ik neem de vrijheid om het verhaal op mijn manier te vertellen en dingen weg te laten of toe te voegen.’

Daar ga je behoorlijk ver in.
‘Dat gesjoemel met verhalen, dat deden ze in de Middeleeuwen ook al. De Walewein is gebaseerd op een sprookje. Een Middeleeuwse sprookspreker had een heel repertoire paraat en kon te pas en te onpas verhaalijnen inbrengen en aanpassen. Ik ben ook zo’n sprookspreker en vertel de verhalen zoals ik denk dat een jong en modern publiek ze graag hoort.’

Bijvoorbeeld: in het origineel draait het vooral om eer en genade, bij jou om eerlijkheid.
‘Dat begrip wordt in de Middeleeuwse tekst wel degelijk genoemd als eigenschap van Walewein, maar ik ga uit van de moderne betekenis en heb die karaktereigenschap uitvergroot. Walewein moet tijdens een van zijn avonturen een zwaard oppaken dat je in tweeën hakt als je niet eerlijk bent. Ik vond dat een interessant filosofosich probleem: hoe kan je nou weten dat je altijd eerlijk bent geweest? Wat als je een piepklein leugentje bent vergeten? Daarmee wordt het verhaal heel actueel en herkenbaar voor kinderen.’

Is herkenbaarheid belangrijker dan authenticiteit?
‘Ingangen vinden voor kinderen is wel een beetje mijn missie, ja. Ik treed veel op in basisschoolklassen om al dit cultureel erfgoed door te geven. Klinkt allemaal heel verantwoord, maar het mag best smakelijk verpakt zijn. Het is zeker niet zo dat ik álles doe om het mijn publiek naar de zin te maken. Hier en daar zit er een literair snufje in, een lekkere zin, waarmee ik de schoonheid van de echte Walewein hoop te benaderen. Daar kan je als je eenzaam achter je pc zit veel plezier in hebben. Maar als kinderen dat niet merken, dan vind ik dat niet erg. Het is in de eerste plaats mijn taak om kinderen door het verhaal te jagen.’

Wat doen andere schrijvers van historische boeken verkeerd, volgens jou?
‘Je hebt schrijvers, ik noem geen namen, die dan gaan uitleggen hoe het echt zat in de Middeleeuwen, dat het zo oneerlijk verdeeld was in de wereld toen. Dat vrouwen niks te zeggen hadden en de armen het zo slecht hadden. Allemaal waar, maar het is zo braaf. Lekker vertellen over de Middeleeuwen mag ook wel weer eens een kampvuurgevoel teweegbrengen. Doe mij maar het echte verhaal uit de oude traditie.’

Dan heb je vast veel steun aan de veelbekroonde Homerosvertolker Imme Dros, die zich in haar jeugdboeken helemaal op de Griekse verteltraditie heeft gestort.
‘Ik wordt vaak met haar vergeleken, maar ik ben toch echt met iets anders bezig. Odysseus is reuze interessant, maar hij blijft een buitenlander. Niet dat daar iets mis mee is, maar ik vertolk onze eigen culturele wortels. Die vind je niet in Griekenland, maar in de Middelnederlandse verhalen. Daar lees je al hoe een Nederlander denkt. Terwijl hij tot zijn kuiten in de blubber staat, ha ha.’

Van Nederlanders gesproken: de cynische en soms botte humor die in veel van die teksten zit, die hou je niet overeind.
‘Zinnen die ik grappig vind probeer ik te vertalen, maar het is niet altijd even makkelijk. Ik probeer wel die boertige sfeer te pakken te krijgen die zo kenmerkend is voor de oorspronkelijke teksten. Maar ik beperk het tot een knipoog hier en daar. Een satirisch boek heb ik er niet van willen maken, zoals Couperus deed in Het zwevende schaakbord. Hij reageerde sterk op de Middeleeuwen-verheerlijking die je in de negentiende eeuw had. Van Lennep, Oltmans, Wagner. Hij wilde de mythe eraf halen, de romantische wolk.’

Die romantiek breng jij weer helemaal terug!
‘In zekere zin wel. Isabele van Endi, de geliefde van Walewein, komt in het verhaal van Penninc en Vostaert pas helemaal aan het eind aan bod en speelt nauwelijks een rol. Ik heb een oosterse prinses van haar gemaakt, met een eigen verhaal en een eigen willetje. Zodat de meisjes ook iemand hebben om zich mee te identificeren. En Walewein is bij mij echt zo’n stoere, die in eerste instantie niets van vrouwen moet weten. Dát is weer heel herkenbaar voor de jongens. Dat stuk in Het lied van heer Halewijn, waarin ze langs een galgeveld komen waar alleen meisjes hangen, vinden ze ook altijd prachtig.’

En wat doe je met het gescheld en de banaliteiten?
‘Die tegenstander die Walewein voor hoerenloper uitmaakt, dat is natuurlijk een groot succes bij het voorlezen. Heb ik lekker laten staan dus. Het is trouwens ook functioneel, want daardoor weten we dat we met slechterik te maken hebben.’

Koppen die in tweeën gehakt worden?
‘Op die vraag zat ik te wachten. Wat denk je? Het is Walewein z’n werk! Een tolburcht vol roofridders uitmoorden, dat moest nu eenmaal gebeuren. Maar hij verlustigt zich er niet aan. Hij is er niet trots op. In de Middeleeuwse teksten ook niet. Het zijn vooral de tweekampen die breed worden uitgemeten, en die stukken gaan over hoe eerlijk en sportief het er aan toe ging. Ik heb meer moeite gehad met de Karolingsche verhalen, zoals Reinout van Montalbaan en Het ros Beyaard. Daarin wordt ieder vingerkootje dat eraf gaat beschreven en heb ik me wat gematigd in de bewerking. Maar ach, kinderen zijn er al immuun voor. Je moet je eigen kop afslaan, wil je nog indruk maken. Dus ik richt me op spanning, gevaar, dreiging. Niet op het bloed en de spatten. Dat vinden ze helemaal niet indrukwekkend.’

Je bent er nog wel even zoet mee?
‘Ik heb nog drie boeken te gaan, waarvan twee over Arthur. Wat ik daarna ga doen, weet ik nog niet. Maar zolang kinderen de Middeleeuwen geweldig blijven vinden en zo lang het onderwijs niet of nauwelijks iets met die prachtige verhalen doet, ligt er voor mij een schone taak.’

Agave Kruijssen
1959 Geboren
1978-1984 Studie Nederlands.
1987-2002 Eigen redactiebureau op het gebied van geschiedenis, kunst en cultuur.
1991-nu Kinderboekenschrijver, auteur van onder meer:
1999 Elegast, Het lied van heer Halewijn, Het ros Beyaart
2000 Reinout van Montalbaan, Het Vrouwtje van Stavoren
2001 Lancelot
2003 Walewein