‘In de buurt van mooie vrouwen
Is de koning niet te houwen
Als de huw’lijksklokken luiden
Duikt-ie boven op de bruiden.’
Zó vertelt theatermaker Frank Groothof samen met zijn vaste tekstdichter Marjet Huiberts het vierduizend jaar oude verhaal van koning Gilgamesj, die onsterfelijk wilde worden: met scabreuze humor, fantasievolle zijpaden en geestige dialogen. In zijn uitbundige versie is de hoofdpersoon een oversekste ADHD’er en vliegen de goden rond in raketten.
Voor wie dat allemaal niet te dol vindt, is er goed nieuws: de succesvolle podiumproducties van de Sesamstraat-ster verschijnen nu ook in boekvorm. Wat dat aan een toch al prachtige theatervoorstelling uit 2003 toevoegt? Niet veel, behalve dat alsnog kennismaken met een onderhoudend én cultureel verantwoord middagje op het pluche nu wel heel verleidelijk is geworden.
Dat is in de tot nu toe enige jeugdversie Koning Gilgamesj van Hans Hagen (Van Goor, 1985, uitverkocht) wel anders. Hagen bleef dicht bij de wetenschappelijke vertaling en schreef een gecondenseerde tekst die Bijbels van toon is en veel vraagt van de voorkennis en het inlevingsvermogen van onervaren lezers, die de emoties en de relaties tussen de hoofdpersonen er maar bij moeten verzinnen.
Hagen laat de onderdanen van Gilgamesj welgeteld één zin klagen dat ze zo hard voor hun ontembare koning moeten werken. Groothofs somt op: Gilgamesj wil een zwembad in de kelder van het paleis, midden in de nacht op survivaltocht, raften op de Eufraat, bungeejumpen boven de Tigris. En een raket met chauffeur. Hagen vertélt dat Gilgamesj te veel vraagt van zijn onderdanen, Groothof laat het zien en voelen: Gilgamesj is een vermakelijke klootzak.
Goed, het klopt niet met de tijd – behalve als je net als de voorin het boek genoemde Zecharia Sitchin gelooft dat de Soemeriërs hun cultuur kregen van ruimtereizigers die zich voordeden als goden – maar juist op deze manier raken onervaren lezers geïnteresseerd in het ‘echte’ verhaal. Want wat is er nu belangrijker: de sterke en nog altijd actuele boodschap vertolken, of trouw blijven aan de voor kinderen soms wat cryptische, wetenschappelijk gereconstrueerde tekst?
Als geen ander weet Groothof daarin de juiste weg te vinden. Hij neemt kinderen serieus en weet met fiks korreltje zout aantrekkelijkheid en diepgang samen te brengen. Hij moet ook wel: waar een kinderboekenschrijver ongestraft zijn publiek een paar pagina’s kan vervelen, gaat een theatermaker meteen op zijn gezicht.
Bovendien is het zeker niet louter lolligheid dat Gilgamesj draaiende houdt. En dat is precies waarom dit een van zijn beste stukken is, vele male beter dan zijn populaire bewerking De Toverfluit van Mozart. Daar draait het alleen maar om leuk verteld slap verhaal vol frivool gedoe. De muziek en de vertalingen van de liedteksten door Harrie Geelen zijn prachtig, maar dat is niet Groothofs verdienste.
Zijn Gilgamesj is een menselijke, tegenstrijdige held. Als zijn vriend Enkidoe in zijn armen sterft denkt hij nog steeds dat hij sterker is dan iedereen en dus ook de dood. Die arrogantie roept ergernis én ontroering op en dat is knap. Het is de tragiek van een onbegrepen branieschopper met een klein hartje. Hij wil het eeuwige leven, maar kan niet van de dag genieten. Die wijsheid vond de echte koning Gilgamesj lang geleden interessant genoeg om voor duizenden jaren met spijkers in klei te laten prikken.
Al wat een boek dáár nog kan toevoegen, is een goedgeschreven wetenschappelijke inleiding door Jan Paul Schutten en natuurlijk de illustraties van Karst-Janneke Rogaar. Jammer dat haar met potlood ingekleurde finelinertekeningen hier en daar wel érg knullig zijn geworden. Ze wilde kindertekeningen nabootsen, maar is daar soms in doorgeschoten. De uitbundige hoeveelheid détails maakt echter veel goed: je kunt tijdens het luisteren heel lang naar haar tekeningen blijven kijken en dat is precies waar ze voor bedoeld zijn.
De sfeer van kindertekeningen is ook om een andere reden slim: het boek krijgt er precies de juiste sfeer mee. Is al die onzin die Gilgamesj doet en meemaakt nou verzonnen of echt gebeurd? En de vermenging van heden en verleden, die sommige critici zo vervelend vinden aan deze theatermaker, komt op deze manier goed tot zijn recht. Rogaar brengt het verhaal terug naar de juiste plek: de uitbundige en juist daarom zo meeslepende fantasiewereld van het groot geworden kind dat Groothof is.
Frank Groothof: Gilgamesj. Met liedteksten van Marjet Huiberts, illustraties van Karst-Janneke Rogaar en een inleiding van Jan Paul Schutten. Nieuw Amsterdam, 80 blz., cd, € 19,95. ISBN: 9046800717. Vanaf 9 jaar.
Frank Groothof: De Toverfluit. Met liedteksten van Harrie Geelen, illustraties van Karst-Janneke Rogaar en een inleiding van Jan Paul Schutten. Nieuw Amsterdam, 64 blz., cd, € 19,95. ISBN: 9046800709. Vanaf 9 jaar.
vrijdag 15 september 2006
vrijdag 1 september 2006
**** (4) Lydia Rood: De ogen van de condor
Kunst in opdracht, niet iedereen is er vies van. Lydia Rood logeerde vorig jaar op verzoek van Vluchtelingenwerk op een boerderij voor ontheemden in Colombia en tekende daar de ontwrichte levens van jongeren op.
Het resultaat, De ogen van de condor, is een met veel vaart verteld avonturenboek waarvan kinderen van kunnen schrikken én leren. Een sociale roman, die het gat dicht tussen andere projecten van de organisatie voor ontheemden: Suske en Wiske en de Vergeten Vluchtelingen en Karel Glastra Van Loons laatste roman De onzichtbaren.
Gek genoeg levert dit soort boodschappenkunst onder kinderboekendeskundigen helemaal geen discussie op. Dat was wel even anders toen Glastra van Loon kort voor zijn dood hetzelfde deed. Recensenten schreeuwden moord en brand, omdat de schrijver bereid was gebleken om iets erg te vinden voor geld.
In de jeugdliteratuur niets van dat, hoewel de reputatie van het genre ook wel eens beter is geweest. In de zestiger jaren werd een auteur als Miep Diekmann met haar verhalen over derdewereldellende nog bewierookt. Sindsdien houden de topschrijvers zich met andere zaken bezig en leiden wereldverbeteraarsboeken een stil bestaan op de achtergrond.
Terecht, want ze zijn meestal van zo’n bedroevende kwaliteit dat ze het beschrijven niet eens waard zijn. Peter Hoogenboom wijdt bijvoorbeeld een hele serie aan misstanden in de wereld, die in kneuterig opstelproza door volstrekt ongeloofwaardige jongenshelden op een al even ongeloofwaardige manier worden opgelost. De laatste heet Hete loempia’s, vreemde weeshuizen en een Thaise tweeling en gaat over kinderprostitutie. Niemand betwist hoe erg dat is, maar zo moet het dus niet.
Lydia Rood weet hoe dan wel. Ze laat al een oeuvre lang laat zien dat belangstelling voor anderen geen kwezelkunst hoeft op te leveren. Haar sociale romans, in het buitenland overigens een volkomen geaccepteerde literaire vorm, maken wereldleed behapbaar voor kinderen en jongeren zonder verzeild te raken in Suske en Wiske-versimpelingen en Kinderen voor Kinderen-romantiek.
Dat hoeft niet al te ingewikkeld te zijn. Haar nieuwste jeugdroman De ogen van de condor is in de eerste plaats een spannend avonturenverhaal. Ramiro en Miguel wonen in het bergdorpje San Isodoro. Meteen in het eerste hoofdstuk komen de paramilitairen de vader van Miguel vermoorden met een motorzaag, omdat hij in zijn garage wat onschuldige klusjes doet voor de guerrilla’s. Die hem overigens ook nooit hebben gevraagd of hij dat wel wilde.
Miguels vijftienjarige zusje nemen de paramilitairen met duidelijke bijbedoelingen mee naar hun kamp. Ramiro, die heimelijk verliefds op haar is, besluit haar te gaan bevrijden. In zijn zoektocht raakt hij verstrikt in het onoverzichtelijke geweld van Colombia, waar kinderen bereid zijn om voor een warme maaltijd een willekeurig uniform aan te trekken en om het even wie te vermoorden.
Een verhaal vertellen is iets wat je gerust aan Rood over kunt laten. Elk hoofdstuk heeft een cliffhanger, van de dialogen springen de vonken af en de details zijn beeldend en precies. En haar personages zijn na één regel al dierbaar. Zoals de oma van Ramiro, een Spaanse die zo stom was een Colombiaan te trouwen en maar blijft mopperen over haar sliert kinderen, ‘al die navelstrengen’ die haar aan ‘dit klotenland’ verbinden. Dit soort raak plastisch taalgebruik is precies wat haar proza tot het lekkerste van de Nederlandse jeugdliteratuur maakt.
Jammer is dat Rood een manuscript soms iets te snel te vondeling legt op de stoep van de uitgever, voor ze op haar motor naar een volgend avontuur scheurt. De ogen van de condor is in vergelijking met haar briljante maar nauwelijks opgemerkte Brief uit Hollanda (Leopold, 2004), geschreven samen met haar man Mohammed Sahli, niet haar beste boek.
Naar mate het boek vordert blijven er een paar zwakke zinnetjes als ‘nou, dat ik trok ik op den duur niet meer’ of ‘alleen jammer dat er geen moer te eten was’ staan en met cliché’s als ‘hoe lang geleden leek het al weer niet dat ze…’ blijft ze hier en daar een beetje in vertelkunstjes hangen. Jammer, want Roods kracht zit niet in de literaire vorm, maar wat ze te vertellen heeft. Ze zou zich meer mogen concentreren op de ironie en het vertellen tussen de regels, wat ze in Brief uit Hollanda zo knap doet. Dan maar niet op tijd klaar voor Wereldvluchtelingendag.
Maar de enige échte misser is echter dat De ogen van de condor zo foeilelijk is uitgegeven. Martijn van der Linden presteerde ver onder zijn gebruikelijke niveau met levenloze bruine stripfiguren die kinderen moeten voorstellen. En zo’n zogenaamd handgeschreven lettertype van de computer: dat kan écht niet. Een auteur als Lydia Rood verdient beter. Zelfs als het een keer niet haar allerbeste boek is.
Toch is De ogen van de condor, de mitsen en maren daargelaten, dusdanig meeslepend dat het inspireert tot warm pleidooi voor de terugkeer van de geëngageerde journalist-schrijver, die naar de andere kant van de wereld gaat om ons te vertellen hoe het daar écht is. De jeugdliteratuur wel eens zo iemand als Joris Luyendijk gebruiken. En of dat dan grote of kleine kunst oplevert, wie maalt daar nou om?
Het resultaat, De ogen van de condor, is een met veel vaart verteld avonturenboek waarvan kinderen van kunnen schrikken én leren. Een sociale roman, die het gat dicht tussen andere projecten van de organisatie voor ontheemden: Suske en Wiske en de Vergeten Vluchtelingen en Karel Glastra Van Loons laatste roman De onzichtbaren.
Gek genoeg levert dit soort boodschappenkunst onder kinderboekendeskundigen helemaal geen discussie op. Dat was wel even anders toen Glastra van Loon kort voor zijn dood hetzelfde deed. Recensenten schreeuwden moord en brand, omdat de schrijver bereid was gebleken om iets erg te vinden voor geld.
In de jeugdliteratuur niets van dat, hoewel de reputatie van het genre ook wel eens beter is geweest. In de zestiger jaren werd een auteur als Miep Diekmann met haar verhalen over derdewereldellende nog bewierookt. Sindsdien houden de topschrijvers zich met andere zaken bezig en leiden wereldverbeteraarsboeken een stil bestaan op de achtergrond.
Terecht, want ze zijn meestal van zo’n bedroevende kwaliteit dat ze het beschrijven niet eens waard zijn. Peter Hoogenboom wijdt bijvoorbeeld een hele serie aan misstanden in de wereld, die in kneuterig opstelproza door volstrekt ongeloofwaardige jongenshelden op een al even ongeloofwaardige manier worden opgelost. De laatste heet Hete loempia’s, vreemde weeshuizen en een Thaise tweeling en gaat over kinderprostitutie. Niemand betwist hoe erg dat is, maar zo moet het dus niet.
Lydia Rood weet hoe dan wel. Ze laat al een oeuvre lang laat zien dat belangstelling voor anderen geen kwezelkunst hoeft op te leveren. Haar sociale romans, in het buitenland overigens een volkomen geaccepteerde literaire vorm, maken wereldleed behapbaar voor kinderen en jongeren zonder verzeild te raken in Suske en Wiske-versimpelingen en Kinderen voor Kinderen-romantiek.
Dat hoeft niet al te ingewikkeld te zijn. Haar nieuwste jeugdroman De ogen van de condor is in de eerste plaats een spannend avonturenverhaal. Ramiro en Miguel wonen in het bergdorpje San Isodoro. Meteen in het eerste hoofdstuk komen de paramilitairen de vader van Miguel vermoorden met een motorzaag, omdat hij in zijn garage wat onschuldige klusjes doet voor de guerrilla’s. Die hem overigens ook nooit hebben gevraagd of hij dat wel wilde.
Miguels vijftienjarige zusje nemen de paramilitairen met duidelijke bijbedoelingen mee naar hun kamp. Ramiro, die heimelijk verliefds op haar is, besluit haar te gaan bevrijden. In zijn zoektocht raakt hij verstrikt in het onoverzichtelijke geweld van Colombia, waar kinderen bereid zijn om voor een warme maaltijd een willekeurig uniform aan te trekken en om het even wie te vermoorden.
Een verhaal vertellen is iets wat je gerust aan Rood over kunt laten. Elk hoofdstuk heeft een cliffhanger, van de dialogen springen de vonken af en de details zijn beeldend en precies. En haar personages zijn na één regel al dierbaar. Zoals de oma van Ramiro, een Spaanse die zo stom was een Colombiaan te trouwen en maar blijft mopperen over haar sliert kinderen, ‘al die navelstrengen’ die haar aan ‘dit klotenland’ verbinden. Dit soort raak plastisch taalgebruik is precies wat haar proza tot het lekkerste van de Nederlandse jeugdliteratuur maakt.
Jammer is dat Rood een manuscript soms iets te snel te vondeling legt op de stoep van de uitgever, voor ze op haar motor naar een volgend avontuur scheurt. De ogen van de condor is in vergelijking met haar briljante maar nauwelijks opgemerkte Brief uit Hollanda (Leopold, 2004), geschreven samen met haar man Mohammed Sahli, niet haar beste boek.
Naar mate het boek vordert blijven er een paar zwakke zinnetjes als ‘nou, dat ik trok ik op den duur niet meer’ of ‘alleen jammer dat er geen moer te eten was’ staan en met cliché’s als ‘hoe lang geleden leek het al weer niet dat ze…’ blijft ze hier en daar een beetje in vertelkunstjes hangen. Jammer, want Roods kracht zit niet in de literaire vorm, maar wat ze te vertellen heeft. Ze zou zich meer mogen concentreren op de ironie en het vertellen tussen de regels, wat ze in Brief uit Hollanda zo knap doet. Dan maar niet op tijd klaar voor Wereldvluchtelingendag.
Maar de enige échte misser is echter dat De ogen van de condor zo foeilelijk is uitgegeven. Martijn van der Linden presteerde ver onder zijn gebruikelijke niveau met levenloze bruine stripfiguren die kinderen moeten voorstellen. En zo’n zogenaamd handgeschreven lettertype van de computer: dat kan écht niet. Een auteur als Lydia Rood verdient beter. Zelfs als het een keer niet haar allerbeste boek is.
Toch is De ogen van de condor, de mitsen en maren daargelaten, dusdanig meeslepend dat het inspireert tot warm pleidooi voor de terugkeer van de geëngageerde journalist-schrijver, die naar de andere kant van de wereld gaat om ons te vertellen hoe het daar écht is. De jeugdliteratuur wel eens zo iemand als Joris Luyendijk gebruiken. En of dat dan grote of kleine kunst oplevert, wie maalt daar nou om?
Abonneren op:
Posts (Atom)