Rifka is de ‘king’ van groep acht. Ze is knap en populair en kan ontzettend goed pesterijen verzinnen. Dankzij haar lieve lachje komt ze daar altijd mee weg, maar dat gaat op een dag vervelen. Door de dood van een klasgenoot komt ze op een spectaculair plan: te gast zijn op haar eigen begrafenis. Lachen, toch?
Gideon Samson (1985) verkent in zijn zesde kinderboek Zwarte zwaan de grenzen van pesten en geweld op de basisschool. Twaalfjarigen zijn in staat tot het bedenken van zulke dingen, maar wat als ze het ook echt zouden doen? Als hij erin geslaagd was om deze intrigerende vraag geloofwaardig te beantwoorden, dan had hij niet alleen een onderhoudend, maar ook een schokkend of zelfs controversieel boek kunnen schrijven.
Duveke is de beste en enige vriendin van de bazige Rifka. In de ogen van Rifka is ze een dom slaafje: alles wat Rifka vertelt, slikt Duveke voor zoete koek. Wat Rifka doet – stelen, liegen, roken – doet Duveke ook. Maar dan minder goed. ‘Jij kan toch ook een keertje iets verzinnen’, klaagt ze al op de vijftiende bladzijde. Dan weet je wel hoe laat het is.
Maar ook Duveke kent een donkere kant. Ze heeft last van sombere buien en een enorme angst om haar ouders teleur te stellen. In een terugblik, die op dat moment nog onschuldig lijkt, breekt ze het zwarte zwaantje uit de verzameling van haar moeder. Haar broer Olivier neemt de schuld ruimhartig op zich. Eén van de scherven bevindt zich nog altijd in een doos met geheimen onder haar bed, waar ze ’s nachts over piekert.
Ook al wil ze het niet, ze blijft doen wat Rifka haar opdraagt: onopvallend een tent, proviand en mobiele telefoons regelen en dan die twee anonieme brieven sturen: de eerste om haar ‘ontvoering’ bekend te maken, de tweede met de boodschap dat Rifka vermoord is. Pas als Duveke voor de brievenbus staat krijgt ze eindelijk last van haar geweten, maar dan zijn de gevolgen al niet meer te overzien.
Samson maakt handig gebruik maakt van de drie verschillende personages, die elk hun eigen kijk op de gebeurtenissen hebben en een min of meer eigen manier van vertellen. Duveke worstelt met haar gevoelens, krijgt het steeds ‘warm’ en dan komt er ‘bam’ weer een depressie. Broer Olivier raakt in de war van mooie borsten en zegt graag ‘pure nep’. Rifka praat de hele tijd tegen Rifka in een tintelend soort zelfverheerlijking.
Toch blijft de jonge schrijver – al vroeg bekroond met een eerste Zilveren Griffel – er zo eentje die zijn eigen vlotheid maar niet weet te overstijgen. Oppervlakkig beschouwd ontbreekt er niets. Hij vertelt vaardig en hier en daar zelfs meer dan dat. De dialogen zijn prima. Er is een strakke compositie, met eenheid van plaats en tijd. Iets wat eerder een keer genoemd wordt, komt gegarandeerd later terug. Zo hóór je te schrijven.
Maar precies dát klopt niet aan Zwarte zwaan. Om te geloven dat deze kinderen ook werkelijk in staat zijn om te doen wat ze aan het einde van dit boek doen, is méér nodig dan vlot aan elkaar gebabbelde scènes. Geslaagde personages zijn geen marionetten van de auteur, maar gaan een eigen leven lijden, dingen doen die nu eenmaal niet anders kunnen. Zulke bezieling is in het werk van Samson tot nu toe niet te ontdekken.
Waar de ongeveer tegelijkertijd gedebuteerde generatiegenoot Simon van der Geest eerder dit jaar verraste met een ruig en onaangepast randje in Spinder, een hier en daar ook schokkend bedoeld boek over verwaarlozing en broedertwist, komt Gideon Samson na vijf titels met gelikt proza en ingenieuze verhaallijntjes, maar nog steeds niet met een eigen geluid.
*** (3)
Zwarte Zwaan
Gideon Samson
Leopold, 212 pagina’s, € 14,95
ISBN 9789025861308
Vanaf 12 jaar
zaterdag 29 december 2012
zaterdag 6 oktober 2012
**** (4) voor Hans Hagen / Philip Hopman Het hanengevecht
Pio vindt op een dag een haan bij de waterval, waar hij drankjes uitdeelt aan toeristen. Als hij die nu eens traint voor de komende hanengevechten! Dan kan zijn werkloze vader een nieuwe motortaxi kopen. En mag Pio weer naar school. Maar dan moet zijn haan wel eerst die dikke dure dopingkampioenen van de rijke fokkers verslaan.
Verhalen over mensen in arme landen kunnen spannend zijn. Niet omdat je er wat van leert over de wereld, maar omdat er in geleefd wordt en keuzen er echt toe doen. Als er iets misgaat, dan is het meteen heel erg. Zo'n verhaal is Het hanengevecht van Hans Hagen. Van alle boeken die naar aanleiding van het thema van de kinderboekenweek ('Hallo wereld!') verschenen, is dit veruit het beste.
Laten we eerlijk zijn: het leven van het gemiddelde Nederlandse kind is een beetje saai. Wie het avontuur zoekt in boeken, moet het hebben van sprookjes, historische romans, griezelverhalen en andere fictie. Of 'buitenlandboeken', vaak gesitueerd in derdewereldlanden. Dit vaak wat zoetige genre was populair in de idealistische jaren zeventig en is dankzij de Kinderboekenweek weer even helemaal terug.
Hagen nam een goede beslissing toen hij zijn onderwerp koos. Stoere vechthanen zijn vrijwel overal buiten West-Europa populair en vaak niet eens verboden. In de zogenoemde cockpits gaat het er niet mals aan toe: Pio's haan krijgt een vlijmscherp mes aan zijn poot en opa knipt zonder verdoving of scrupules de kam en de lellen van zijn kop. De verliezers gaan in de kookpot van Cecil.
Hagen slaagt er in om deze wereld indringend, maar ook objectief te beschrijven. Hij bespaart de lezer geen enkel detail, maar oordeelt niet. Het is dierenleed in een land met mensenleed. Kies maar wat je het ergste vindt. Je mag er het jouwe van vinden.
Alleen met twee krantenknipsels over hanen die hun trainers dodelijk verwonden en in de laatste zin van zijn nawoord ('Aan de hanen wordt niets gevraagd') laat hij even doorschemeren naar wie zijn sympathie uitgaat.
Hagen schrijft prettig proza: precies, kort en krachtig. Aan de steeds op een nieuwe regel geplaatste zinnen van boekjes voor beginnende lezers is bij zijn collega's meestal weinig te beleven, maar deze schrijver is ook dichter en kan zulke zinnetjes laten swingen.
En hij weet het tot eenvoud uitgeklede verhaal - ondanks een iets te ingewikkelde flashback en een wat flauwe droom, waarvan we pas naderhand merken dat het een droom is - opmerkelijk meeslepend te krijgen.
De illustraties zijn spectaculair, vooral die met de krottenbuurt en de natuur als decor. Philip Hopman is bekend om zijn volvette pasteltinten, maar dit ruige zwart-wit gaat hem erg goed af.
Met één lijn kan Hopman een landschap neerzetten, met een paar krabbels de wereld van verschil tussen een tanig derdewereldjongetje en een vadsige Hollandse toeristengroep. Die rauwe tegenstelling tussen de mollige zoon van een rijke fokker en die van een arme gokker wordt niet onnodig zoet gemaakt met kleurtjes.
De hanenbusiness levert ook te veel ellende op voor zoetigheid. Mooi dat Hagen er na het bloederige einde van de naamloze haan toch nog een geestige, positieve draai aan weet te geven. Zwartgallig is hij nergens en dat is knap.
Nee, braver dan dit jaar kon het thema van de Kinderboekenweek niet. Maar Het hanengevecht steekt met kop en schouders uit boven alle goedbedoelde derdewereldvlijt waar de boekwinkels deze week mee vol liggen.
Verhalen over mensen in arme landen kunnen spannend zijn. Niet omdat je er wat van leert over de wereld, maar omdat er in geleefd wordt en keuzen er echt toe doen. Als er iets misgaat, dan is het meteen heel erg. Zo'n verhaal is Het hanengevecht van Hans Hagen. Van alle boeken die naar aanleiding van het thema van de kinderboekenweek ('Hallo wereld!') verschenen, is dit veruit het beste.
Laten we eerlijk zijn: het leven van het gemiddelde Nederlandse kind is een beetje saai. Wie het avontuur zoekt in boeken, moet het hebben van sprookjes, historische romans, griezelverhalen en andere fictie. Of 'buitenlandboeken', vaak gesitueerd in derdewereldlanden. Dit vaak wat zoetige genre was populair in de idealistische jaren zeventig en is dankzij de Kinderboekenweek weer even helemaal terug.
Hagen nam een goede beslissing toen hij zijn onderwerp koos. Stoere vechthanen zijn vrijwel overal buiten West-Europa populair en vaak niet eens verboden. In de zogenoemde cockpits gaat het er niet mals aan toe: Pio's haan krijgt een vlijmscherp mes aan zijn poot en opa knipt zonder verdoving of scrupules de kam en de lellen van zijn kop. De verliezers gaan in de kookpot van Cecil.
Hagen slaagt er in om deze wereld indringend, maar ook objectief te beschrijven. Hij bespaart de lezer geen enkel detail, maar oordeelt niet. Het is dierenleed in een land met mensenleed. Kies maar wat je het ergste vindt. Je mag er het jouwe van vinden.
Alleen met twee krantenknipsels over hanen die hun trainers dodelijk verwonden en in de laatste zin van zijn nawoord ('Aan de hanen wordt niets gevraagd') laat hij even doorschemeren naar wie zijn sympathie uitgaat.
Hagen schrijft prettig proza: precies, kort en krachtig. Aan de steeds op een nieuwe regel geplaatste zinnen van boekjes voor beginnende lezers is bij zijn collega's meestal weinig te beleven, maar deze schrijver is ook dichter en kan zulke zinnetjes laten swingen.
En hij weet het tot eenvoud uitgeklede verhaal - ondanks een iets te ingewikkelde flashback en een wat flauwe droom, waarvan we pas naderhand merken dat het een droom is - opmerkelijk meeslepend te krijgen.
De illustraties zijn spectaculair, vooral die met de krottenbuurt en de natuur als decor. Philip Hopman is bekend om zijn volvette pasteltinten, maar dit ruige zwart-wit gaat hem erg goed af.
Met één lijn kan Hopman een landschap neerzetten, met een paar krabbels de wereld van verschil tussen een tanig derdewereldjongetje en een vadsige Hollandse toeristengroep. Die rauwe tegenstelling tussen de mollige zoon van een rijke fokker en die van een arme gokker wordt niet onnodig zoet gemaakt met kleurtjes.
De hanenbusiness levert ook te veel ellende op voor zoetigheid. Mooi dat Hagen er na het bloederige einde van de naamloze haan toch nog een geestige, positieve draai aan weet te geven. Zwartgallig is hij nergens en dat is knap.
Nee, braver dan dit jaar kon het thema van de Kinderboekenweek niet. Maar Het hanengevecht steekt met kop en schouders uit boven alle goedbedoelde derdewereldvlijt waar de boekwinkels deze week mee vol liggen.
zaterdag 8 september 2012
***** (5) Ted van Lieshout: Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder
Ted van Lieshout is lekker bezig. Sinds het begin van het millennium schrijft hij veel vrolijker en toegankelijker poëzie dan hij daarvoor deed. Gelukkig raakt hij daarbij niet alles kwijt wat zijn wat volwassener werk zo interessant maakte. Het is net alsof hij het uitdagende van vroeger probeert samen te voegen met het frisse en fruitige van de weinig om het lijf hebbende versjes zoals in bijvoorbeeld Van Ansjovis tot Zwijntje. Dat is in Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder goed gelukt. Vijf sterren.
Wie wil er nu naakt in een kinderboek?
Drie blote mannen kreeg dichter en beeldend kunstenaar Ted van Lieshout dit voorjaar op een zaterdagse televisieavond in bad: presentator Paul de Leeuw, rapper Gers Pardoel en een onbekende meneer uit het publiek. Ze moesten een bolhoed op. De dichter stond enigszins schuchter naast het gelach om foto’s te maken voor zijn nieuwste bundel Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder, bij het spetterende gedicht ‘Drie mannetjes met hoedjes op die zaten in het bad.’
Wie wil er nu naakt in een kinderboek? Zoiets krijgt alleen Ted van Lieshout voor elkaar. Hij wist geen andere manier om duidelijk te maken dat het vrolijke gedicht niet over jongetjes gaat, maar over kletsnatte kerels. Nonsens? Zeker niet. Deze kinderdichter vraagt in zijn oeuvre niet alleen op een ontroerende manier aandacht voor alle vormen van anders zijn, bovendien is hij daarin hoogst precies. Hij wordt niet graag verkeerd begrepen.
Want bijzonder zijn is een erezaak voor Van Lieshout, die daar zelf al als klein jongetje mee begon. Het gaat bij hem dan ook nooit om iets sneus, iets dat in andere kinderboeken aan het eind van het verhaal altijd wordt opgelost met acceptatie en applaus. Het gaat om een gevoel dat dieper reikt. Anders zijn is geen misverstand, maar een manier van leven.
Zoals in het gedicht ‘Joris Jan Bas’, over een jongetje dat met een jurkje aan naar school wil. Na aanvankelijke pesterijen geeft hij trots en halsstarrig aan dat hij ‘niet zo gewoon wil zijn als de rest van de klas’. Als de volgende dag álle jongens in een jurkje verschijnen, kun je wel raden wie er in de tussentijd zijn haar groen heeft geverfd.
Ook hier een foto, een oude zwart-wit uit 1964. We zien Van Lieshouts eigen klas van de Sint Servatiusschool in Eindhoven. Over zijn spillenbeentjes is een jurkje gemonteerd. Zoiets gebeurde op een jongensschool in de jaren zestig natuurlijk niet écht. Pijnlijk beeld, als je weet wat er achter schuilgaat: de piepjonge Ted trots glimmend pontificaal vooraan in het midden, juf Coppes er lachend achter. Alsof het allemaal de normaalste zaak van de wereld is.
Verder is er een meisje met kanker, maar ze houdt bij hoog en bij laag vol dat de wind haar haar heeft meegenomen. Er is een trein die niet naar Leiden en Den Haag wil, maar naar Zandvoort aan Zee. Een spook dat bang is in het donker. Een rover die een voordeur met nummer en brievenbus steelt, omdat hij heel eenzaam is en graag de post van andere mensen wil ontvangen. Een juf die liever in een boom zit. Drie jongetjes die op ballet willen.
Het zijn grappige gedichten. Stille gedichten. Pesterige gedichten. Opstandige gedichten. Kiezend voor een veel jonger publiek dan gebruikelijk, heeft de dichter met succes een vonk laten overspringen tussen zijn vrolijke, plagerige en soms bewust oubollige versjesstijl en het meer serieuze, vrije werk dat hij meestal maakt. Veel van zijn collega’s ontsnappen bij deze doelgroep niet aan moralisme en getut, Van Lieshout is in elke vezel echt.
Over enkele weken tijdens de kinderboekenweek is Van Lieshout een hoogst serieus te nemen kandidaat voor een Gouden Griffel met zijn experimentele bundel voor elf jaar en ouder Driedelig paard. Dat zou meteen ook de eerste Gouden Griffel voor een kinderdichtbundel zou zijn sinds 1996, en verdiend. Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder is weer iets heel anders, een nieuw, vrolijk hoogtepunt in een rijk en steeds afwisselender oeuvre. Anders zijn een straf? Dat leert Ted van Lieshout je wel af.
Wie wil er nu naakt in een kinderboek?
Drie blote mannen kreeg dichter en beeldend kunstenaar Ted van Lieshout dit voorjaar op een zaterdagse televisieavond in bad: presentator Paul de Leeuw, rapper Gers Pardoel en een onbekende meneer uit het publiek. Ze moesten een bolhoed op. De dichter stond enigszins schuchter naast het gelach om foto’s te maken voor zijn nieuwste bundel Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder, bij het spetterende gedicht ‘Drie mannetjes met hoedjes op die zaten in het bad.’
Wie wil er nu naakt in een kinderboek? Zoiets krijgt alleen Ted van Lieshout voor elkaar. Hij wist geen andere manier om duidelijk te maken dat het vrolijke gedicht niet over jongetjes gaat, maar over kletsnatte kerels. Nonsens? Zeker niet. Deze kinderdichter vraagt in zijn oeuvre niet alleen op een ontroerende manier aandacht voor alle vormen van anders zijn, bovendien is hij daarin hoogst precies. Hij wordt niet graag verkeerd begrepen.
Want bijzonder zijn is een erezaak voor Van Lieshout, die daar zelf al als klein jongetje mee begon. Het gaat bij hem dan ook nooit om iets sneus, iets dat in andere kinderboeken aan het eind van het verhaal altijd wordt opgelost met acceptatie en applaus. Het gaat om een gevoel dat dieper reikt. Anders zijn is geen misverstand, maar een manier van leven.
Zoals in het gedicht ‘Joris Jan Bas’, over een jongetje dat met een jurkje aan naar school wil. Na aanvankelijke pesterijen geeft hij trots en halsstarrig aan dat hij ‘niet zo gewoon wil zijn als de rest van de klas’. Als de volgende dag álle jongens in een jurkje verschijnen, kun je wel raden wie er in de tussentijd zijn haar groen heeft geverfd.
Ook hier een foto, een oude zwart-wit uit 1964. We zien Van Lieshouts eigen klas van de Sint Servatiusschool in Eindhoven. Over zijn spillenbeentjes is een jurkje gemonteerd. Zoiets gebeurde op een jongensschool in de jaren zestig natuurlijk niet écht. Pijnlijk beeld, als je weet wat er achter schuilgaat: de piepjonge Ted trots glimmend pontificaal vooraan in het midden, juf Coppes er lachend achter. Alsof het allemaal de normaalste zaak van de wereld is.
Verder is er een meisje met kanker, maar ze houdt bij hoog en bij laag vol dat de wind haar haar heeft meegenomen. Er is een trein die niet naar Leiden en Den Haag wil, maar naar Zandvoort aan Zee. Een spook dat bang is in het donker. Een rover die een voordeur met nummer en brievenbus steelt, omdat hij heel eenzaam is en graag de post van andere mensen wil ontvangen. Een juf die liever in een boom zit. Drie jongetjes die op ballet willen.
Het zijn grappige gedichten. Stille gedichten. Pesterige gedichten. Opstandige gedichten. Kiezend voor een veel jonger publiek dan gebruikelijk, heeft de dichter met succes een vonk laten overspringen tussen zijn vrolijke, plagerige en soms bewust oubollige versjesstijl en het meer serieuze, vrije werk dat hij meestal maakt. Veel van zijn collega’s ontsnappen bij deze doelgroep niet aan moralisme en getut, Van Lieshout is in elke vezel echt.
Over enkele weken tijdens de kinderboekenweek is Van Lieshout een hoogst serieus te nemen kandidaat voor een Gouden Griffel met zijn experimentele bundel voor elf jaar en ouder Driedelig paard. Dat zou meteen ook de eerste Gouden Griffel voor een kinderdichtbundel zou zijn sinds 1996, en verdiend. Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder is weer iets heel anders, een nieuw, vrolijk hoogtepunt in een rijk en steeds afwisselender oeuvre. Anders zijn een straf? Dat leert Ted van Lieshout je wel af.
zaterdag 25 augustus 2012
*** (3) Frank Cottrell Boyce: Chitty Chitty Beng Beng vliegt weer
Worstel een beetje met mijn sympathie (hoog) en de kwaliteit (matig) bij deze nieuwe versie van het zo klassieke Chitty Chitty Bang Bang - The Magical Car (1964) van Ian Fleming. Ik geef het drie sterren. Zeer geschikt als vakantieboek, maar Boyce houdt het verhaal net als in zijn debuut Miljoenen lang niet tot het einde overeind en de vertaling is moeizaam.
zaterdag 11 augustus 2012
**** (4) Bette Westera: Aan de kant, ik ben je oma niet
Bette Westera is lekker bezig. Haar poëzie grijpt aangenaam terug naar de slimme en prikkelende versjeskunst uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Ik geef Aan de kant, ik ben je oma niet vier sterren. En realiseer me dat het eigenlijk geen kinderpoëzie is maar gezinspoëzie. Dus om samen te lezen.
zaterdag 28 juli 2012
** (2) Jef Aerts: Het kleine paradijs
Misschien wel iets té bitter ben ik over Het kleine paradijs van Jef Aerts, dat ik twee sterren geef. Je kunt zulke boeken natuurlijk ook gewoon níet bespreken. Maar ja: het ziet er allemaal prachtig uit, het komt van een belangwekkende uitgever en de auteur geniet al enige bekendheid onder volwassenen. Ik kan er niet omheen: van dit soort debuten word ik dood- en doodmoe. Wat een onnodig pretentieus gezwoeg. En dat alleen maar omdat iemand dacht: een sprookje, natuurlijk: dat moet een kinderboek worden. Hou daar toch eens mee op!
De twaalfjarige Lilita leeft alleen met haar moeder in het Suikerbos. Op een dag wordt ze nieuwsgierig naar haar vader en hoort ze dat die de stichter is van een stad waar alles perfect is. Haar vrijgevochten, hoogzwangere moeder kon daar niet aarden. Om te zorgen dat ze voortaan wegblijft heeft haar gewezen geliefde muren gebouwd die tot de hemel reiken. Barnstad is een soort omgekeerde toren van Babel. Toch besluit Lilita om naar haar vader op zoek te gaan.
Na dit veelbelovende begin gaat het al snel mis met Het kleine paradijs, het kinderboekendebuut van de Vlaamse schrijver en dichter Jef Aerts. Het sprookjesachtige fantasieverhaal zit veel te simpel in elkaar, heeft flinterdunne personages, maakt een wel erg karikaturaal onderscheid tussen goed en kwaad en is verteld met ronkende barokke zinnen zonder zeggingskracht.
Het vervelendste is nog wel dat volstrekt onduidelijk blijft wat er aan de hand is in Barnstad. Je kunt lang naar een bevredigend antwoord zoeken, Het kleine paradijs geeft het niet. Natuurlijk: die muur. Maar verder? In Aerts symboliek wordt het woord ‘stad’ verbonden met: man, georganiseerd, regels en productie. Buiten de muur vinden we de natuur, verbonden met: vrouw, vrijheid, intuïtie en kunst.
Nergens wordt deze geitenwollensokkenideologie tastbaar, laat staan geloofwaardig gemaakt. Eenmaal bínnen de muur treffen we een schone, geordende wereld aan, waar eigenlijk maar één regel is: niemand mag spreken over de verdwenen eerste vrouw van de stichter. Verder is er een pizzafabriek, er zijn er ochtendfiles en hebben de inwoners er soms last van dat ze in een echoput wonen. En dus?
Goed, er wonen een hoop mensen in sloppenwijken om de muur heen tussen het afval van de stad, maar wie dat nu precies zijn en waar ze vandaan komen we niet te weten. Bepalen of we nu met ze mee moeten leven is onmogelijk. Over de Barnstedelingen zelf en hun geluk of ongeluk horen we ook al niets. Barnstad zou net zo goed een kartonnen stad kunnen zijn, die alleen maar dient als decor. Dat een fantasieverhaal zo fantasieloos kan zijn.
Daarom wil het maar niet lukken om de queeste van Lilita belangwekkend of interessant te vinden. Een sprekende schildpad brengt Lilita rechtstreeks naar haar halfbroer Adem – wát een toeval! – en na enkele schimmige verwikkelingen keert haar moeder terug in Barnstad en terwijl zij een lied zingt, gaan de muren omver.
Schrijven kan Aerts wel, als het om het aaneenrijgen van woorden en zinnen gaat. Dat doet hij een stuk beter dan de gemiddelde kinderboekenschrijver. Maar dat is natuurlijk niet genoeg. Gaandeweg gaat zijn gedragen sprookjestoon steeds meer lijken op die van het Bijbelse Hooglied. Lees dit maar eens drie keer achter elkaar voor: ‘De nachtvlinders verstopten zich in de moerbeibomen.’ Een draak van een zin, waarvan hij er nog veel meer in de aanbieding heeft. Weet hij eigenlijk wel hoe een moerbeiboom er uitziet? Of vond hij het gewoon een mooi woord?
Jef Aerts (1972) schreef tot nu toe muziek, poëzie, romans en toneelstukken voor volwassenen. Na wat kindergedichten in Querido’s bloemlezing Ik wil een naam van chocola en droeg hij vorig jaar met een kort verhaal bij aan de zomervakantiebundel Wegwezen! van diezelfde uitgeverij. Voor hij zich op wéér een nieuw genre stortte, had hij zich beter kunnen afvragen of hij eigenlijk wel wat te vertellen heeft.
De prachtige klassieke vormgeving en het wondermooie omslag van de nog maar pas afgestudeerde Korneel Detailleur veranderen er niets aan: Het kleine paradijs is een lege huls.
De twaalfjarige Lilita leeft alleen met haar moeder in het Suikerbos. Op een dag wordt ze nieuwsgierig naar haar vader en hoort ze dat die de stichter is van een stad waar alles perfect is. Haar vrijgevochten, hoogzwangere moeder kon daar niet aarden. Om te zorgen dat ze voortaan wegblijft heeft haar gewezen geliefde muren gebouwd die tot de hemel reiken. Barnstad is een soort omgekeerde toren van Babel. Toch besluit Lilita om naar haar vader op zoek te gaan.
Na dit veelbelovende begin gaat het al snel mis met Het kleine paradijs, het kinderboekendebuut van de Vlaamse schrijver en dichter Jef Aerts. Het sprookjesachtige fantasieverhaal zit veel te simpel in elkaar, heeft flinterdunne personages, maakt een wel erg karikaturaal onderscheid tussen goed en kwaad en is verteld met ronkende barokke zinnen zonder zeggingskracht.
Het vervelendste is nog wel dat volstrekt onduidelijk blijft wat er aan de hand is in Barnstad. Je kunt lang naar een bevredigend antwoord zoeken, Het kleine paradijs geeft het niet. Natuurlijk: die muur. Maar verder? In Aerts symboliek wordt het woord ‘stad’ verbonden met: man, georganiseerd, regels en productie. Buiten de muur vinden we de natuur, verbonden met: vrouw, vrijheid, intuïtie en kunst.
Nergens wordt deze geitenwollensokkenideologie tastbaar, laat staan geloofwaardig gemaakt. Eenmaal bínnen de muur treffen we een schone, geordende wereld aan, waar eigenlijk maar één regel is: niemand mag spreken over de verdwenen eerste vrouw van de stichter. Verder is er een pizzafabriek, er zijn er ochtendfiles en hebben de inwoners er soms last van dat ze in een echoput wonen. En dus?
Goed, er wonen een hoop mensen in sloppenwijken om de muur heen tussen het afval van de stad, maar wie dat nu precies zijn en waar ze vandaan komen we niet te weten. Bepalen of we nu met ze mee moeten leven is onmogelijk. Over de Barnstedelingen zelf en hun geluk of ongeluk horen we ook al niets. Barnstad zou net zo goed een kartonnen stad kunnen zijn, die alleen maar dient als decor. Dat een fantasieverhaal zo fantasieloos kan zijn.
Daarom wil het maar niet lukken om de queeste van Lilita belangwekkend of interessant te vinden. Een sprekende schildpad brengt Lilita rechtstreeks naar haar halfbroer Adem – wát een toeval! – en na enkele schimmige verwikkelingen keert haar moeder terug in Barnstad en terwijl zij een lied zingt, gaan de muren omver.
Schrijven kan Aerts wel, als het om het aaneenrijgen van woorden en zinnen gaat. Dat doet hij een stuk beter dan de gemiddelde kinderboekenschrijver. Maar dat is natuurlijk niet genoeg. Gaandeweg gaat zijn gedragen sprookjestoon steeds meer lijken op die van het Bijbelse Hooglied. Lees dit maar eens drie keer achter elkaar voor: ‘De nachtvlinders verstopten zich in de moerbeibomen.’ Een draak van een zin, waarvan hij er nog veel meer in de aanbieding heeft. Weet hij eigenlijk wel hoe een moerbeiboom er uitziet? Of vond hij het gewoon een mooi woord?
Jef Aerts (1972) schreef tot nu toe muziek, poëzie, romans en toneelstukken voor volwassenen. Na wat kindergedichten in Querido’s bloemlezing Ik wil een naam van chocola en droeg hij vorig jaar met een kort verhaal bij aan de zomervakantiebundel Wegwezen! van diezelfde uitgeverij. Voor hij zich op wéér een nieuw genre stortte, had hij zich beter kunnen afvragen of hij eigenlijk wel wat te vertellen heeft.
De prachtige klassieke vormgeving en het wondermooie omslag van de nog maar pas afgestudeerde Korneel Detailleur veranderen er niets aan: Het kleine paradijs is een lege huls.
maandag 16 juli 2012
Een kleine literatuurgeschiedenis van young adult
Met stip de leukste opdracht van 2012: vertel nu eens wat jij de tien jongerenboeken vindt die iedereen gelezen moet hebben. Ik was het geleuter over young adult al beu voor het begon, maar werd al bloemlezend en grasduinend toch weer verliefd op dat rare, onnodige hoekje van de literatuur. En met dat laatste bedoel ik: het is onnodig een hoekje.
NUR 285: van snacklit tot volwassenwordingskunst
Rauwe werkelijkheid, taboes, romantiek, drank, drugs en levensvragen, daar gaat het om in de young adult-kast, die je in steeds meer boekwinkels en bibliotheken ziet. Het etiket is nogal doorzichtig, maar het werkt: NUR 285, de boekwinkelcode van fictie voor 15 jaar en ouder, groeide de afgelopen jaren hard.
Je vindt er vooral veel snackliteratuur uit Amerika en Engeland. Smakelijke paginavreters, helaas meestal tergend slecht vertaald, waarin meisjes avonturen beleven in dezelfde spijkerbroek, honderden pagina's lang twijfelen over seks met hun nieuwe vriendje (hij is vampier) of in een nabije toekomst geld verdienen als gladiator.
Sommige schrijvers hebben nobeler bedoelingen dan meeverdienen aan de meest succesvolle hype sinds Harry Potter. Met goed geschreven jongerenliteratuur valt nog wel wat meer te verdienen.
Want wie aan het einde van de derde klas van de middelbare school écht te oud is geworden voor Thea Beckman, hikt vaak nog aan tegen de 'echte' literatuur. Voor hen kan de iets ambitieuzer jongerenroman, uitdagend van inhoud en vorm, een uitkomst zijn. Zeg maar: bijna-literatuur voor bijna-volwassenen.
Daar zitten pareltjes bij, je reinste volwassenwordingskunst. Boeken die zelfs voor ervaren lezers een bijzondere belevenis zijn. Misschien dat de triomftocht van young adult, zo lang die nog duurt, déze auteurs de aandacht en waardering brengt die ze verdienen.
Tegelijkertijd blijft het de vraag waarom schrijvers voor vijftienplussers zo nodig bedekt met etiketjes, smekend om aandacht op de knieën zouden moeten. Ontwikkelingsromans behoren al eeuwenlang tot de hoogtepunten van de wereldliteratuur. Als je zó kunt schrijven, waarom dan niet gewoon voor iedereen?
1) Miep Diekmann: De dagen van Olim (1971)
Josje Walther, de dochter van de commandant van de Nederlandse militaire politie op Curaçao, misdraagt zich op de nonnenschool, is hevig verliefd op Bubi en heeft een confrontatie met een van haar vaders officieren, die het zwarte dienstmeisje Aura heeft verkracht. Spraakmakend vanwege de seks, de interraciale vriendschappen en een tamelijk heftige zelfmoordpoging. Hoewel modieus van stijl is De dagen van Olim nog steeds goed leesbaar en psychologisch sterk. Vergeten klassieker die nodig moet worden herdrukt.
(Leopold)
2) Kai Hermann en Horst Riek: Christiane F. (1979/1980)
Twee Berlijnse journalisten beschrijven pijnlijk nauwgezet het leven van Christiane F., een meisje dat als dertienjarige aan de heroïne verslaafd raakt en tippelt rond Bahnhof Zoo. Het boek werd onbedoeld een hit onder jongeren in de jaren tachtig en kan gelden als het oervoorbeeld van veel jongerenfictie die daarna is gekomen: lekker huiveren van een rauwe werkelijkheid waar jij ook terecht zou kunnen komen. Christiane F. werd vorig jaar voor de 38e keer herdrukt.
(Gottmer)
3) Aidan Chambers, Je moet dansen op mijn graf (1982/1985)
Hal en Barry zijn verliefd en beloven elkaar in een dolle bui dat als de een zal overlijden, de ander zal dansen op zijn graf. Met deze geruchtmakende titel begon de Brit Aidan Chambers de moderne adolescentenliteratuur. Het verhaal is heftig en de vorm verrassend: Chambers vertelt speels, met krantenknipsels, puzzels, cartoons en een getypt schoolopstel. Je moet dansen op mijn graf inspireerde een aantal Nederlandse en Vlaamse auteurs. Een stroming die helaas schoolmeesterachtige trekjes heeft gekregen: kijk eens hoe mooi en leuk literatuur kan zijn.
(Querido)
4) Ted van Lieshout: Gbr. (1996)
Een van de hoogtepunten uit het oeuvre van alleskunner Ted van Lieshout. De zestienjarige Lukas vindt net voor zijn moeder de spullen van zijn overleden broertje in de tuin wil verbranden diens dagboek. Hij zet het voort, en zo ontstaat er een indringend gesprek. Zoals in meer goede jongerenromans speelt de ontdekking van homoseksualiteit een belangrijke rol. Het dagboek komt als vertelvorm irritant veel voor in young adult, maar Van Lieshout doet er iets bijzonders mee.
(Gottmer)
5) Mark Haddon: Het merkwaardige voorval met de hond in de nacht (2003)
De tot dan toe weinig ambitieuze kinderboekenschrijver Mark Haddon maakt ook tot zijn eigen verbazing ineens iets veel beters: een experimentele roman door de ogen van een autistische jongen die nog nooit de straat uit is geweest en nu op het punt staat dingen te ontdekken die zijn leven zullen veranderen. De uitgever weet er geen raad mee en geeft het daarom twee keer uit: als jeugdboek én als roman voor volwassenen. Deze malle zet trekt veel aandacht en speelt een grote rol in de aandacht voor het fenomeen jongerenliteratuur.
(De Fontein)
6) Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen (2005)
Eerste deel van het drie vuisten dikke meesterwerk van Zeeuwse schrijfster over Adrian Mayfield, de zoon van een kroegbaas en een naaister uit een achterbuurt in Viktoriaans Londen. Adrian is homoseksueel en dat is levensgevaarlijk in een stad vol potenrammers, valse nichten, dodelijke geslachtsziektes en politie-invallen. Even lijkt hij gered als hij verliefd wordt op de zoon van een rijke verzekeringsmagnaat en wordt opgenomen in de kunstenaarskring rond Oscar Wilde. Het expliciete, harde en soms fel antiburgerlijke materiaal zal niet elke ouder aanspreken. Dat is in dit geval een goed teken.
(De Fontein)
7) Meg Rosoff: Hoe ik nu leef (2005)
Wat over het paard getilde, pretentieuze meelifters als Jenny Valentine niet lukt, lukt de Amerikaans-Britse schrijfster Meg Rosoff wél. Haar jongerendebuut is geil, wild, oorspronkelijk, eigenzinnig en vernietigend. Met nauwelijks leestekens vertelt ze van de eerste sigaretten en seks van de onhandelbare Daisy met haar veertienjarige neef. Dan breekt de derde wereldoorlog uit en raken de twee in het geweld van elkaar gescheiden. Een aan al je zekerheden vretende roman over verslaving, afkicken en het volstrekte toeval van geweld, rampspoed en de dood. Hoe ik nu leef is in augustus weer verkrijgbaar als goedkope zomerpocket.
(Dutch Media)
8) John Green: Het grote misschien (2006)
Het woord ‘young adult’ is Nederland binnengedrongen met de eerste vertaling van dit briljante debuut van John Green. Het vertelt een geromantiseerde versie van zijn jeugd op een vooruitstrevende kostschool, waar ontzettend veel wordt gerookt en gedronken. Iedereen is verliefd op Alaska, vooral verteller Miles, die een fascinatie heeft voor beroemde laatste woorden. Dat leidt tot filosofische gesprekken, fatale liefde en harde grappen. Toen hij het schreef wist hij nog niet dat hij een jongerenauteur was en dat is ook de kracht van dit boek. Paper towns (de Nederlandse vertaling heeft dezelfde titel) is een filosofisch nóg interessantere opvolger, maar dan begint zijn werk al bijna een maniertje te worden.
(Lemniscaat)
9) Janne Teller: Niets (2010)
Pierre Anthon besluit van de ene op de andere dag om niet meer naar school te gaan, want daar leer je toch niets. Hij klimt als een moderne Diogenes in een boom en bestookt klasgenoten elke ochtend met lastige vragen en pruimpitten. Ze gaan een weddenschap met hem aan: als zij een verzameling kunnen aanleggen van dingen die werkelijk van betekenis zijn, dan komt hij uit de boom. Terwijl ze elkaar dwingen om steeds grotere offers te doen, loopt de situatie volledig uit de hand. Scandinavische landen zijn een broeinest van vaak taboedoorbrekende jongerenliteratuur, maar zelden zó indringend.
(Clavis)
10) Derk Visser: Prikkeldraad (2011)
De Nederlandse jongerenauteur van morgen is Derk Visser. Die schreef tot nu toe twee indrukwekkende korte verhalen en één verbluffend goede jeugdroman: Prikkeldraad. Als de vijftienjarige Chelsea op geleende hoge hakken van de trap zwalkt, struikelt haar alcoholistische vader over haar heen, breekt zijn nek en raakt in coma. Als dan ook nog eens zijn café failliet gaat, houdt zijn gezin zich overeind met diepvriesfrikadellen, bewonderenswaardige nonchalance en een totaal op het verkeerde been zettende humor. Chelsea versiert Duncan, de minnaar van haar grote zus, die de politie moet komen omdat ze de neus van haar gymleraar heeft gebroken. Haar beste vriendin Jennifer gaat het helemaal maken in de muziekindustrie.
(Gottmer)
NUR 285: van snacklit tot volwassenwordingskunst
Rauwe werkelijkheid, taboes, romantiek, drank, drugs en levensvragen, daar gaat het om in de young adult-kast, die je in steeds meer boekwinkels en bibliotheken ziet. Het etiket is nogal doorzichtig, maar het werkt: NUR 285, de boekwinkelcode van fictie voor 15 jaar en ouder, groeide de afgelopen jaren hard.
Je vindt er vooral veel snackliteratuur uit Amerika en Engeland. Smakelijke paginavreters, helaas meestal tergend slecht vertaald, waarin meisjes avonturen beleven in dezelfde spijkerbroek, honderden pagina's lang twijfelen over seks met hun nieuwe vriendje (hij is vampier) of in een nabije toekomst geld verdienen als gladiator.
Sommige schrijvers hebben nobeler bedoelingen dan meeverdienen aan de meest succesvolle hype sinds Harry Potter. Met goed geschreven jongerenliteratuur valt nog wel wat meer te verdienen.
Want wie aan het einde van de derde klas van de middelbare school écht te oud is geworden voor Thea Beckman, hikt vaak nog aan tegen de 'echte' literatuur. Voor hen kan de iets ambitieuzer jongerenroman, uitdagend van inhoud en vorm, een uitkomst zijn. Zeg maar: bijna-literatuur voor bijna-volwassenen.
Daar zitten pareltjes bij, je reinste volwassenwordingskunst. Boeken die zelfs voor ervaren lezers een bijzondere belevenis zijn. Misschien dat de triomftocht van young adult, zo lang die nog duurt, déze auteurs de aandacht en waardering brengt die ze verdienen.
Tegelijkertijd blijft het de vraag waarom schrijvers voor vijftienplussers zo nodig bedekt met etiketjes, smekend om aandacht op de knieën zouden moeten. Ontwikkelingsromans behoren al eeuwenlang tot de hoogtepunten van de wereldliteratuur. Als je zó kunt schrijven, waarom dan niet gewoon voor iedereen?
1) Miep Diekmann: De dagen van Olim (1971)
Josje Walther, de dochter van de commandant van de Nederlandse militaire politie op Curaçao, misdraagt zich op de nonnenschool, is hevig verliefd op Bubi en heeft een confrontatie met een van haar vaders officieren, die het zwarte dienstmeisje Aura heeft verkracht. Spraakmakend vanwege de seks, de interraciale vriendschappen en een tamelijk heftige zelfmoordpoging. Hoewel modieus van stijl is De dagen van Olim nog steeds goed leesbaar en psychologisch sterk. Vergeten klassieker die nodig moet worden herdrukt.
(Leopold)
2) Kai Hermann en Horst Riek: Christiane F. (1979/1980)
Twee Berlijnse journalisten beschrijven pijnlijk nauwgezet het leven van Christiane F., een meisje dat als dertienjarige aan de heroïne verslaafd raakt en tippelt rond Bahnhof Zoo. Het boek werd onbedoeld een hit onder jongeren in de jaren tachtig en kan gelden als het oervoorbeeld van veel jongerenfictie die daarna is gekomen: lekker huiveren van een rauwe werkelijkheid waar jij ook terecht zou kunnen komen. Christiane F. werd vorig jaar voor de 38e keer herdrukt.
(Gottmer)
3) Aidan Chambers, Je moet dansen op mijn graf (1982/1985)
Hal en Barry zijn verliefd en beloven elkaar in een dolle bui dat als de een zal overlijden, de ander zal dansen op zijn graf. Met deze geruchtmakende titel begon de Brit Aidan Chambers de moderne adolescentenliteratuur. Het verhaal is heftig en de vorm verrassend: Chambers vertelt speels, met krantenknipsels, puzzels, cartoons en een getypt schoolopstel. Je moet dansen op mijn graf inspireerde een aantal Nederlandse en Vlaamse auteurs. Een stroming die helaas schoolmeesterachtige trekjes heeft gekregen: kijk eens hoe mooi en leuk literatuur kan zijn.
(Querido)
4) Ted van Lieshout: Gbr. (1996)
Een van de hoogtepunten uit het oeuvre van alleskunner Ted van Lieshout. De zestienjarige Lukas vindt net voor zijn moeder de spullen van zijn overleden broertje in de tuin wil verbranden diens dagboek. Hij zet het voort, en zo ontstaat er een indringend gesprek. Zoals in meer goede jongerenromans speelt de ontdekking van homoseksualiteit een belangrijke rol. Het dagboek komt als vertelvorm irritant veel voor in young adult, maar Van Lieshout doet er iets bijzonders mee.
(Gottmer)
5) Mark Haddon: Het merkwaardige voorval met de hond in de nacht (2003)
De tot dan toe weinig ambitieuze kinderboekenschrijver Mark Haddon maakt ook tot zijn eigen verbazing ineens iets veel beters: een experimentele roman door de ogen van een autistische jongen die nog nooit de straat uit is geweest en nu op het punt staat dingen te ontdekken die zijn leven zullen veranderen. De uitgever weet er geen raad mee en geeft het daarom twee keer uit: als jeugdboek én als roman voor volwassenen. Deze malle zet trekt veel aandacht en speelt een grote rol in de aandacht voor het fenomeen jongerenliteratuur.
(De Fontein)
6) Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen (2005)
Eerste deel van het drie vuisten dikke meesterwerk van Zeeuwse schrijfster over Adrian Mayfield, de zoon van een kroegbaas en een naaister uit een achterbuurt in Viktoriaans Londen. Adrian is homoseksueel en dat is levensgevaarlijk in een stad vol potenrammers, valse nichten, dodelijke geslachtsziektes en politie-invallen. Even lijkt hij gered als hij verliefd wordt op de zoon van een rijke verzekeringsmagnaat en wordt opgenomen in de kunstenaarskring rond Oscar Wilde. Het expliciete, harde en soms fel antiburgerlijke materiaal zal niet elke ouder aanspreken. Dat is in dit geval een goed teken.
(De Fontein)
7) Meg Rosoff: Hoe ik nu leef (2005)
Wat over het paard getilde, pretentieuze meelifters als Jenny Valentine niet lukt, lukt de Amerikaans-Britse schrijfster Meg Rosoff wél. Haar jongerendebuut is geil, wild, oorspronkelijk, eigenzinnig en vernietigend. Met nauwelijks leestekens vertelt ze van de eerste sigaretten en seks van de onhandelbare Daisy met haar veertienjarige neef. Dan breekt de derde wereldoorlog uit en raken de twee in het geweld van elkaar gescheiden. Een aan al je zekerheden vretende roman over verslaving, afkicken en het volstrekte toeval van geweld, rampspoed en de dood. Hoe ik nu leef is in augustus weer verkrijgbaar als goedkope zomerpocket.
(Dutch Media)
8) John Green: Het grote misschien (2006)
Het woord ‘young adult’ is Nederland binnengedrongen met de eerste vertaling van dit briljante debuut van John Green. Het vertelt een geromantiseerde versie van zijn jeugd op een vooruitstrevende kostschool, waar ontzettend veel wordt gerookt en gedronken. Iedereen is verliefd op Alaska, vooral verteller Miles, die een fascinatie heeft voor beroemde laatste woorden. Dat leidt tot filosofische gesprekken, fatale liefde en harde grappen. Toen hij het schreef wist hij nog niet dat hij een jongerenauteur was en dat is ook de kracht van dit boek. Paper towns (de Nederlandse vertaling heeft dezelfde titel) is een filosofisch nóg interessantere opvolger, maar dan begint zijn werk al bijna een maniertje te worden.
(Lemniscaat)
9) Janne Teller: Niets (2010)
Pierre Anthon besluit van de ene op de andere dag om niet meer naar school te gaan, want daar leer je toch niets. Hij klimt als een moderne Diogenes in een boom en bestookt klasgenoten elke ochtend met lastige vragen en pruimpitten. Ze gaan een weddenschap met hem aan: als zij een verzameling kunnen aanleggen van dingen die werkelijk van betekenis zijn, dan komt hij uit de boom. Terwijl ze elkaar dwingen om steeds grotere offers te doen, loopt de situatie volledig uit de hand. Scandinavische landen zijn een broeinest van vaak taboedoorbrekende jongerenliteratuur, maar zelden zó indringend.
(Clavis)
10) Derk Visser: Prikkeldraad (2011)
De Nederlandse jongerenauteur van morgen is Derk Visser. Die schreef tot nu toe twee indrukwekkende korte verhalen en één verbluffend goede jeugdroman: Prikkeldraad. Als de vijftienjarige Chelsea op geleende hoge hakken van de trap zwalkt, struikelt haar alcoholistische vader over haar heen, breekt zijn nek en raakt in coma. Als dan ook nog eens zijn café failliet gaat, houdt zijn gezin zich overeind met diepvriesfrikadellen, bewonderenswaardige nonchalance en een totaal op het verkeerde been zettende humor. Chelsea versiert Duncan, de minnaar van haar grote zus, die de politie moet komen omdat ze de neus van haar gymleraar heeft gebroken. Haar beste vriendin Jennifer gaat het helemaal maken in de muziekindustrie.
(Gottmer)
zaterdag 14 juli 2012
**** (4) Natascha Stenvert: De (nep)beesten van Basje Berenklauw
Grappige illustratrices maken de toonaangevende prentenboeken van nu
Humoristische prentenboeken zijn de laatste jaren echt een trend. Niet met van die subtiele ironie of een knipoog, maar gewoon met een vette grap, bedoeld om te lachen. Zag je zulke prentenboeken vroeger bijna nooit, nu kun je kiezen. Steeds vaker zijn de makers eigenzinnige illustratrices met een heel eigen gevoel voor humor.
Loes Riphagen (1983) is op dit moment de ongekroonde koningin van het genre. Haar tegendraadse tekeningen zijn hilarisch. Zelfs zonder tekst, zoals het zeer geslaagde Huisbeestenboel (De Fontein, 2009) laat zien. Leuk voor de fans is dat al haar krankzinnig grijnzende kabouters, wilde heksen en ietwat ranzige huisdieren in al haar boeken terugkeren en een geheel eigen universum vormen, waarin ogenschijnlijk onschuldige zaken vaak toch niet zo onschuldig blijken.
Waren in haar laatste boek kabouters en heksen in de hoofdrol, nu is het weer tijd voor huisdieren in het samen met schrijfster Bette Westera gemaakte Ik wil een walvis (****, Gottmer, € 13,95).
Tim heeft het volgende lijstje gemaakt voor zijn verjaardag:
‘Op een staat: een huisdier.
Op twee: nog een huisdier.
Op drie: nog een huisdier.
En op vier: anders niets.’
Zijn ouders zien dat toch niet zo zitten. Een thema dat in prentenboeken wel eens vaker is behandeld, maar nog nooit waren er zulke ijzersterke argumenten: bij Sander hebben ze honden, bij Eva paarden, Jasper heeft een lama, Annika een octopus en Alwin een pandabeer. Pa en ma geloven er niets van, maar willen Tim serieus nemen. Dus besluiten ze al die ‘huisdieren’ en hun baasjes uit te nodigen om kennis te maken. Dat hadden ze beter niet kunnen doen.
Jammer dat Riphagen in het kort daarop verschenen De gele olifant (***, De Fontein, € 13,95) haar hand overspeelt. Een olifant is verslaafd aan gele dingen en probeert uiteindelijk de zon te pakken. Mooi getekend, maar een te dun idee, met te veel herhaling en daardoor te weinig verrassing.
Een aangename concurrent is de heel wat minder productieve maar zeker niet minder grappige Natascha Stenvert (1971). Twee jaar geleden verscheen haar eerste, uitzonderlijk dikke, prentenboek Bramenjam (The House of Books, 2010) over een echtpaar dat bij het maken van een potje jam steeds nieuwe problemen op steeds creatievere wijze oplost.
In De (nep)beesten van Basje Berenklauw krijgt Basje heeft juf op huisbezoek. Hij heeft haar op school honderduit verteld over zijn vogelspin, zijn krokodil, zijn wolf, zijn slang, zijn piranha’s, zijn giraffe en zijn leeuw. Die wil ze nu wel eens zien. Maar ze zijn nét even wat anders aan het doen. Behalve de leeuw, die is ontsnapt en heef zich ergens in een hinderlaag gelegd. Juf gelooft er nu écht niets meer van en gaat met Basjes moeder thee drinken. Had ze maar naar Bas’ waarschuwingen geluisterd.
De grap voorbereiden en daarna dúrven maken is het belangrijkste verschil met de serieuze prentenboeken uit de vorige eeuw, die meestal alleen onuitgesproken, in de ondertoon humoristisch zijn. Vergelijken we Riphagen en Stenvert met Mies van Hout (1962), die ook pas deze eeuw doorbrak als prentenboekenmaakster, dan valt op hoe duidelijk zij nog behoort bij een vorige generatie.
Van Hout is na een aantal samenwerkingsprojecten aan het soleren. Vorig jaar liet zij in Vrolijk (2011, Lemniscaat) een serie vissen emoties uitbeelden: weinig toegankelijk en saai. In Vriendjes (***, Lemniscaat, € 14,95) heeft ze een veel betere draai gevonden. Ook nu laat ze woorden uitbeelden, maar dit keer door twee komische monsters met veel meer uitdrukkingsmogelijkheden dan vissen. ‘Spelen’ en ‘vervelen’ is niet zo moeilijk te tekenen, maar hoe beeld je ‘hopen’ uit, of ‘vertrouwen’? Misschien is dat juist de grap. Maar máák ‘m dan.
Humoristische prentenboeken zijn de laatste jaren echt een trend. Niet met van die subtiele ironie of een knipoog, maar gewoon met een vette grap, bedoeld om te lachen. Zag je zulke prentenboeken vroeger bijna nooit, nu kun je kiezen. Steeds vaker zijn de makers eigenzinnige illustratrices met een heel eigen gevoel voor humor.
Loes Riphagen (1983) is op dit moment de ongekroonde koningin van het genre. Haar tegendraadse tekeningen zijn hilarisch. Zelfs zonder tekst, zoals het zeer geslaagde Huisbeestenboel (De Fontein, 2009) laat zien. Leuk voor de fans is dat al haar krankzinnig grijnzende kabouters, wilde heksen en ietwat ranzige huisdieren in al haar boeken terugkeren en een geheel eigen universum vormen, waarin ogenschijnlijk onschuldige zaken vaak toch niet zo onschuldig blijken.
Waren in haar laatste boek kabouters en heksen in de hoofdrol, nu is het weer tijd voor huisdieren in het samen met schrijfster Bette Westera gemaakte Ik wil een walvis (****, Gottmer, € 13,95).
Tim heeft het volgende lijstje gemaakt voor zijn verjaardag:
‘Op een staat: een huisdier.
Op twee: nog een huisdier.
Op drie: nog een huisdier.
En op vier: anders niets.’
Zijn ouders zien dat toch niet zo zitten. Een thema dat in prentenboeken wel eens vaker is behandeld, maar nog nooit waren er zulke ijzersterke argumenten: bij Sander hebben ze honden, bij Eva paarden, Jasper heeft een lama, Annika een octopus en Alwin een pandabeer. Pa en ma geloven er niets van, maar willen Tim serieus nemen. Dus besluiten ze al die ‘huisdieren’ en hun baasjes uit te nodigen om kennis te maken. Dat hadden ze beter niet kunnen doen.
Jammer dat Riphagen in het kort daarop verschenen De gele olifant (***, De Fontein, € 13,95) haar hand overspeelt. Een olifant is verslaafd aan gele dingen en probeert uiteindelijk de zon te pakken. Mooi getekend, maar een te dun idee, met te veel herhaling en daardoor te weinig verrassing.
Een aangename concurrent is de heel wat minder productieve maar zeker niet minder grappige Natascha Stenvert (1971). Twee jaar geleden verscheen haar eerste, uitzonderlijk dikke, prentenboek Bramenjam (The House of Books, 2010) over een echtpaar dat bij het maken van een potje jam steeds nieuwe problemen op steeds creatievere wijze oplost.
In De (nep)beesten van Basje Berenklauw krijgt Basje heeft juf op huisbezoek. Hij heeft haar op school honderduit verteld over zijn vogelspin, zijn krokodil, zijn wolf, zijn slang, zijn piranha’s, zijn giraffe en zijn leeuw. Die wil ze nu wel eens zien. Maar ze zijn nét even wat anders aan het doen. Behalve de leeuw, die is ontsnapt en heef zich ergens in een hinderlaag gelegd. Juf gelooft er nu écht niets meer van en gaat met Basjes moeder thee drinken. Had ze maar naar Bas’ waarschuwingen geluisterd.
De grap voorbereiden en daarna dúrven maken is het belangrijkste verschil met de serieuze prentenboeken uit de vorige eeuw, die meestal alleen onuitgesproken, in de ondertoon humoristisch zijn. Vergelijken we Riphagen en Stenvert met Mies van Hout (1962), die ook pas deze eeuw doorbrak als prentenboekenmaakster, dan valt op hoe duidelijk zij nog behoort bij een vorige generatie.
Van Hout is na een aantal samenwerkingsprojecten aan het soleren. Vorig jaar liet zij in Vrolijk (2011, Lemniscaat) een serie vissen emoties uitbeelden: weinig toegankelijk en saai. In Vriendjes (***, Lemniscaat, € 14,95) heeft ze een veel betere draai gevonden. Ook nu laat ze woorden uitbeelden, maar dit keer door twee komische monsters met veel meer uitdrukkingsmogelijkheden dan vissen. ‘Spelen’ en ‘vervelen’ is niet zo moeilijk te tekenen, maar hoe beeld je ‘hopen’ uit, of ‘vertrouwen’? Misschien is dat juist de grap. Maar máák ‘m dan.
vrijdag 6 juli 2012
Gerrit Komrij had Annie M.G. Schmidt graag maar met 2 gedichten opgenomen
Met kinderboeken deed hij maar één keer wat, maar hij hád er wel wat mee. Vooral als hij eens lekker kon stoken. 'Het liefst zou je willen dat ze allemaal dood waren, zodat de bloemlezer rustig zijn werk kan doen.' Toch bekende hij verrast te zijn over de kwaliteit en ontdekte hij tot zijn blijdschap dat hij na een lang, bloemlezend leven nog als een kind kon lezen.
Tuttebollenkakkieland
Naast Luceberts 'Visser van ma yuan' is ook 'Hallo meneer De Uil' opgenomen in de nieuwe bloemlezing. Goedgekeurd door de grote Komrij. Of hij verstand heeft van kinderpoëzie? Wat een vraag voor 'iemand die feilloos het verschil ziet tussen een goed en een slecht gedicht'.
'Paul van Loon een populaire griezelschrijver? Goh. Wist ik niet.' Gerrit Komrij trekt zijn alleronschuldigste gezicht. Hij windt er geen doekjes om: van de auteurs die hij opnam in zijn laatste bloemlezing De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten, kende hij er bar weinig. 'Zelfs niet van naam.'
Die kinderdichters kunnen voortaan niettemin pronken op het Kinderboekenbal met een cum laude van Komrij, als ze tenminste nog in leven zijn. Hieronijmus van Alphen, Gerard Berends, J.P. Heije, Sjoerd Kuyper, Annie M.G. Schmidt, David Tomkins en Willem Wilmink werden met het hoogst haalbare aantal van tien vastgelegd voor het nageslacht.
Zijn persoonlijke favoriet J.J.A. Gouverneur (1809-1189), die van 'Het roodborstje pikt aan het venster: tin! tin!', zit er maar met negen gedichten in, constateert Komrij als hij zijn nieuwste bloemlezing doorbladert. 'Zoals de Mohammedanen zeggen: elk tapijt heeft een weeffout, want alleen Allah is volmaakt.'
Komrij hoopt een dure plicht te hebben ingelost. Want het was kinderdichters al sinds zijn eerste bloemlezing (De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten) een doorn in het oog: zelfs de kinderpoëzie van Hans Andreus komt er niet in voor, terwijl de samensteller wel plek maakte voor een tietengedicht van Henk Spaan. Deze lacune maakt Komrij nu eindelijk goed.
Voor zover dat kan dan. Als zijn luchtvaartmaatschappij afgelopen maandag het Dagblad van het Noorden had uitgedeeld in plaats van de Volkskrant, had hij in het vliegtuig naar Nederland kunnen lezen hoe er op internet alweer een relletje is ontstaan.
Ted van Lieshout (7 gedichten), Hans Hagen (4) en zijn vrouw Monique (4, samen met Hans) geven geen toestemming voor hun reeds afgedrukte bijdrage omdat ze volgens hen te laat gevraagd werden en maar 5 euro per gedicht aangeboden kregen. De term 'roofbloemlezing' waart rond op het web.
Gebruikelijke reuring, er is altijd wát met een nieuwe Komrij. Toch lijkt het hem te verbazen. 'Ik ga niet over rechten en geld, maar ik ben ook dichter en ik schrik eerlijk gezegd van dat bedrag en ik wens die mensen natuurlijk per gedicht een miljoen. Alleen zit de wereld, zoals iedereen weet, zo niet in elkaar.'
En verder wil hij ervanaf wezen. Het is de vertrouwde en verfoeide 'ijdeltuiterij' van het dichtersvolk waarmee hij nooit veel heeft opgehad. Weer die onschuldige ogen: 'Het liefst zou je willen dat ze allemaal dood waren, zodat de bloemlezer rustig zijn werk kan doen.'
Hij voelde zich juist vrij als niet-kenner, hij kon lezen op kwaliteit zonder zich druk te maken om reputaties. Paul van Loon? Nooit van gehoord. Toch kon diens gedicht 'Bloeddorst' de toets van de kritiek glansvol weerstaan.
Of de grote Komrij wel geloofwaardig is als bloemlezer voor kinderen? Tikje beledigd: 'Wat een vraag! Doet dat er toe voor iemand die feilloos het verschil tussen een goed en een slecht gedicht kan zien? Ik heb altijd graag als een buitenstaander gewerkt. Ik zie precies wie origineel is in zijn tijd en wie erachteraan loopt.'
Komrij heeft geen verstand van 'die wereldjes', hij heeft verstand van poëzie. En niet zonder pretentie: hij beweert dat hij álle kindergedichten die bibliografisch ontsloten zijn heeft gezien. En natuurlijk deed hij dat niet 'eventjes tussendoor' in die twee weken Koninklijke Bibliotheek afgelopen zomer, zoals op de weblog van Ted van Lieshout wordt gemopperd. Hoewel hij daar natuurlijk wel 'een leeuwendeel' van de 125.000 stuks tellende kindercollectie heeft verstouwd.
'Ik ben al jaren met deze bundel bezig. Annie M.G. Schmidt staat gewoon bij mij op de plank. En ik heb mijn hele leven achttiende-eeuwse en negentiende-eeuwse kinderboeken verzameld. Waarom zou ik in Nederland gaan zitten bloemlezen, als ik het in Portugal kan doen?'
Al met al heeft de speurtocht meer opgeleverd dan hij durfde hopen. Gepland was De Nederlandse kinderpoëzie in 500 en enige gedichten. Bij het controleren van de tweede proef stelde Komrij voor om de verzameling toch maar eens te gaan tellen. 'Waren het er 1300!'
Zijn bewust naïeve werkwijze levert overigens geen wereldschokkende inzichten op. Wie De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten vergelijkt met de gezaghebbende bundel Van Alphen tot Zonderland (Querido, 2000) van Anne de Vries, komt vooral veel bekenden tegen. Komrij biedt meer, veel meer, maar grote ontdekkingen zitten er niet bij.
De snoepjes zijn vooral afkomstig van de onbekende negentiende-eeuwse dichters - een passie van Komrij, die dol is op randfiguren en curiosa. 'Vergeten kleine dichters vind ik het mooist. Er zijn er zo veel meedogenloos van de kruiwagen geduwd en hulpeloos achtergebleven.'
Verder blijft het een heerlijk spel van kijken en vergelijken. 'Hallo meneer De Uil' van Leen Valkenier (1) staat op dezelfde bladzijde als 'Visser van ma yuan' van Lucebert (1). 'Dat soort dingen vind ik aardig en zetten mij aan het denken. Ik heb twaalf luilekkerlandgedichten opgenomen. Dat levert ook interessant vergelijkingsmateriaal op.'
Maar de groten blijven ook bij Komrij de groten. Hij zal met de Vlaming Gerard Berends (1946) of met David Tomkins (1880-1952), van 'De veldmuis, De bosbes en De paddestoelen-poetser', beiden onbekend en goed voor tien gedichten, wellicht nieuwe reputaties vestigen. Maar iets 'rechtzetten' doet hij niet. Vilein: 'Expres slechts twee gedichten van Annie M.G. Schmidt opnemen, met die gedachte heb ik natuurlijk wel gespeeld.'
Het is vooral het geheel dat telt, het tijdbeeld. Vermakelijk zijn de staaltjes van opvoedkunst die vrolijk zingend voorbij trekken: de domineespoëzie, 'de pronte deinende dames' die aan het begin van de vorige eeuw lofgedichten over gras en zon maakten, de geëmancipeerde 'afwasvaders' van de jaren zestig en zeventig en de l'art pour l'art-creaties daarna, die bijna helemaal niet meer willen opvoeden.
'Bijna', doceert Komrij, 'want het is en blijft boodschap, boodschap, boodschap. Dat is misschien het enige kenmerkende verschil met andere poëzie. Je kunt nu eenmaal niet voor kinderen verschijnen met een lier en onbegrijpelijke stanza's neuriën. Kindergedichten zoeken contact met kinderen. Het zou hypocriet zijn het tegendeel te beweren.'
Misschien is dat de enige, piepkleine provocatie die Komrij aan zijn 'reis door Tuttebollekakkieland' (naar een gedicht van Marianne Busser en Ron Schröder, 5) heeft overgehouden. 'Welbeschouwd zou je de meeste kinderen het liefst naar de hel wensen. Wie niet in staat is om met gedichten van rotkinderen aardige te maken, moet direct met de kinderboekenschrijverij ophouden.'
Met grote pret: 'Bovendien kan dat opvoedkundige, zeker in de achttiende en negentiende eeuw, bijzonder grappige vormen aannemen. Onoplettende jongens die van de trap vallen en alles, werkelijk álles breken. Of meisjes die eerst hun vlechten in de fik steken en daarna helemaal in vlammen opgaan. Smullen!'
Uit zijn mond geen kwaad woord dus over de kinderpoëzie. Wat trouwens bij voorbaat mag blijken uit de onverwachte dikte van zijn laatste bloemlezing. Ook dat heeft hem aan het denken gezet over die kunstmatige scheiding tussen kinderpoëzie en andere poëzie. 'Waarom die kinderdichters in een totaal eigen wereld leven, ik weet het niet meer. In de kwaliteit zit het hem niet.'
Nee, nu hij er over nadenkt, vindt hij het wel een mooie afsluiting van zijn bloemlezingen zo. Hij kwam daar in de kelders van de Koninklijke Bibliotheek terug tot de essentie. 'De zon schijnt, regen is nat en de kinderpoëzie bestáát. Na dertig jaar bloemlezen bevind ik me weer bij de kern: de allerdirectste poëzie. Geruststellend om te merken dat ik nog als een kind kan lezen. Dat heeft me wel geraakt.'
Volkskrant, 4 oktober 2007.
Tuttebollenkakkieland
Naast Luceberts 'Visser van ma yuan' is ook 'Hallo meneer De Uil' opgenomen in de nieuwe bloemlezing. Goedgekeurd door de grote Komrij. Of hij verstand heeft van kinderpoëzie? Wat een vraag voor 'iemand die feilloos het verschil ziet tussen een goed en een slecht gedicht'.
'Paul van Loon een populaire griezelschrijver? Goh. Wist ik niet.' Gerrit Komrij trekt zijn alleronschuldigste gezicht. Hij windt er geen doekjes om: van de auteurs die hij opnam in zijn laatste bloemlezing De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten, kende hij er bar weinig. 'Zelfs niet van naam.'
Die kinderdichters kunnen voortaan niettemin pronken op het Kinderboekenbal met een cum laude van Komrij, als ze tenminste nog in leven zijn. Hieronijmus van Alphen, Gerard Berends, J.P. Heije, Sjoerd Kuyper, Annie M.G. Schmidt, David Tomkins en Willem Wilmink werden met het hoogst haalbare aantal van tien vastgelegd voor het nageslacht.
Zijn persoonlijke favoriet J.J.A. Gouverneur (1809-1189), die van 'Het roodborstje pikt aan het venster: tin! tin!', zit er maar met negen gedichten in, constateert Komrij als hij zijn nieuwste bloemlezing doorbladert. 'Zoals de Mohammedanen zeggen: elk tapijt heeft een weeffout, want alleen Allah is volmaakt.'
Komrij hoopt een dure plicht te hebben ingelost. Want het was kinderdichters al sinds zijn eerste bloemlezing (De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten) een doorn in het oog: zelfs de kinderpoëzie van Hans Andreus komt er niet in voor, terwijl de samensteller wel plek maakte voor een tietengedicht van Henk Spaan. Deze lacune maakt Komrij nu eindelijk goed.
Voor zover dat kan dan. Als zijn luchtvaartmaatschappij afgelopen maandag het Dagblad van het Noorden had uitgedeeld in plaats van de Volkskrant, had hij in het vliegtuig naar Nederland kunnen lezen hoe er op internet alweer een relletje is ontstaan.
Ted van Lieshout (7 gedichten), Hans Hagen (4) en zijn vrouw Monique (4, samen met Hans) geven geen toestemming voor hun reeds afgedrukte bijdrage omdat ze volgens hen te laat gevraagd werden en maar 5 euro per gedicht aangeboden kregen. De term 'roofbloemlezing' waart rond op het web.
Gebruikelijke reuring, er is altijd wát met een nieuwe Komrij. Toch lijkt het hem te verbazen. 'Ik ga niet over rechten en geld, maar ik ben ook dichter en ik schrik eerlijk gezegd van dat bedrag en ik wens die mensen natuurlijk per gedicht een miljoen. Alleen zit de wereld, zoals iedereen weet, zo niet in elkaar.'
En verder wil hij ervanaf wezen. Het is de vertrouwde en verfoeide 'ijdeltuiterij' van het dichtersvolk waarmee hij nooit veel heeft opgehad. Weer die onschuldige ogen: 'Het liefst zou je willen dat ze allemaal dood waren, zodat de bloemlezer rustig zijn werk kan doen.'
Hij voelde zich juist vrij als niet-kenner, hij kon lezen op kwaliteit zonder zich druk te maken om reputaties. Paul van Loon? Nooit van gehoord. Toch kon diens gedicht 'Bloeddorst' de toets van de kritiek glansvol weerstaan.
Of de grote Komrij wel geloofwaardig is als bloemlezer voor kinderen? Tikje beledigd: 'Wat een vraag! Doet dat er toe voor iemand die feilloos het verschil tussen een goed en een slecht gedicht kan zien? Ik heb altijd graag als een buitenstaander gewerkt. Ik zie precies wie origineel is in zijn tijd en wie erachteraan loopt.'
Komrij heeft geen verstand van 'die wereldjes', hij heeft verstand van poëzie. En niet zonder pretentie: hij beweert dat hij álle kindergedichten die bibliografisch ontsloten zijn heeft gezien. En natuurlijk deed hij dat niet 'eventjes tussendoor' in die twee weken Koninklijke Bibliotheek afgelopen zomer, zoals op de weblog van Ted van Lieshout wordt gemopperd. Hoewel hij daar natuurlijk wel 'een leeuwendeel' van de 125.000 stuks tellende kindercollectie heeft verstouwd.
'Ik ben al jaren met deze bundel bezig. Annie M.G. Schmidt staat gewoon bij mij op de plank. En ik heb mijn hele leven achttiende-eeuwse en negentiende-eeuwse kinderboeken verzameld. Waarom zou ik in Nederland gaan zitten bloemlezen, als ik het in Portugal kan doen?'
Al met al heeft de speurtocht meer opgeleverd dan hij durfde hopen. Gepland was De Nederlandse kinderpoëzie in 500 en enige gedichten. Bij het controleren van de tweede proef stelde Komrij voor om de verzameling toch maar eens te gaan tellen. 'Waren het er 1300!'
Zijn bewust naïeve werkwijze levert overigens geen wereldschokkende inzichten op. Wie De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten vergelijkt met de gezaghebbende bundel Van Alphen tot Zonderland (Querido, 2000) van Anne de Vries, komt vooral veel bekenden tegen. Komrij biedt meer, veel meer, maar grote ontdekkingen zitten er niet bij.
De snoepjes zijn vooral afkomstig van de onbekende negentiende-eeuwse dichters - een passie van Komrij, die dol is op randfiguren en curiosa. 'Vergeten kleine dichters vind ik het mooist. Er zijn er zo veel meedogenloos van de kruiwagen geduwd en hulpeloos achtergebleven.'
Verder blijft het een heerlijk spel van kijken en vergelijken. 'Hallo meneer De Uil' van Leen Valkenier (1) staat op dezelfde bladzijde als 'Visser van ma yuan' van Lucebert (1). 'Dat soort dingen vind ik aardig en zetten mij aan het denken. Ik heb twaalf luilekkerlandgedichten opgenomen. Dat levert ook interessant vergelijkingsmateriaal op.'
Maar de groten blijven ook bij Komrij de groten. Hij zal met de Vlaming Gerard Berends (1946) of met David Tomkins (1880-1952), van 'De veldmuis, De bosbes en De paddestoelen-poetser', beiden onbekend en goed voor tien gedichten, wellicht nieuwe reputaties vestigen. Maar iets 'rechtzetten' doet hij niet. Vilein: 'Expres slechts twee gedichten van Annie M.G. Schmidt opnemen, met die gedachte heb ik natuurlijk wel gespeeld.'
Het is vooral het geheel dat telt, het tijdbeeld. Vermakelijk zijn de staaltjes van opvoedkunst die vrolijk zingend voorbij trekken: de domineespoëzie, 'de pronte deinende dames' die aan het begin van de vorige eeuw lofgedichten over gras en zon maakten, de geëmancipeerde 'afwasvaders' van de jaren zestig en zeventig en de l'art pour l'art-creaties daarna, die bijna helemaal niet meer willen opvoeden.
'Bijna', doceert Komrij, 'want het is en blijft boodschap, boodschap, boodschap. Dat is misschien het enige kenmerkende verschil met andere poëzie. Je kunt nu eenmaal niet voor kinderen verschijnen met een lier en onbegrijpelijke stanza's neuriën. Kindergedichten zoeken contact met kinderen. Het zou hypocriet zijn het tegendeel te beweren.'
Misschien is dat de enige, piepkleine provocatie die Komrij aan zijn 'reis door Tuttebollekakkieland' (naar een gedicht van Marianne Busser en Ron Schröder, 5) heeft overgehouden. 'Welbeschouwd zou je de meeste kinderen het liefst naar de hel wensen. Wie niet in staat is om met gedichten van rotkinderen aardige te maken, moet direct met de kinderboekenschrijverij ophouden.'
Met grote pret: 'Bovendien kan dat opvoedkundige, zeker in de achttiende en negentiende eeuw, bijzonder grappige vormen aannemen. Onoplettende jongens die van de trap vallen en alles, werkelijk álles breken. Of meisjes die eerst hun vlechten in de fik steken en daarna helemaal in vlammen opgaan. Smullen!'
Uit zijn mond geen kwaad woord dus over de kinderpoëzie. Wat trouwens bij voorbaat mag blijken uit de onverwachte dikte van zijn laatste bloemlezing. Ook dat heeft hem aan het denken gezet over die kunstmatige scheiding tussen kinderpoëzie en andere poëzie. 'Waarom die kinderdichters in een totaal eigen wereld leven, ik weet het niet meer. In de kwaliteit zit het hem niet.'
Nee, nu hij er over nadenkt, vindt hij het wel een mooie afsluiting van zijn bloemlezingen zo. Hij kwam daar in de kelders van de Koninklijke Bibliotheek terug tot de essentie. 'De zon schijnt, regen is nat en de kinderpoëzie bestáát. Na dertig jaar bloemlezen bevind ik me weer bij de kern: de allerdirectste poëzie. Geruststellend om te merken dat ik nog als een kind kan lezen. Dat heeft me wel geraakt.'
Volkskrant, 4 oktober 2007.
dinsdag 3 juli 2012
***** (5) voor Frank Groothof: Carmen
De opname van de muziekvoorstelling is al wat ouder, maar over de prenten van Thé Tjong-Khing kun je uren blijven praten. En ook nu weer. Wat een feest! Vijf sterren voor dit samenwerkingsproject van grootmeesters Frank Groothof, Harrie Geelen en Thé Tjong-Khing: Carmen.
maandag 25 juni 2012
Charlotte Köhler Stipendium voor Derk Visser
Derk Visser (1959) krijgt kort na de zomer het Charlotte Köhler Stipendium, een prijs voor beginnende auteurs in verschillende disciplines. Eens in de vijf jaar gaat de prijs naar een jeugdauteur. Had niet verwacht dat Visser de prijs zou krijgen: hij is al een tijdje actief. Zijn debuut Patchouli is van 2005. Blij dat de jury hier niet kinderachtig in is geweest. Zijn oeuvre begint pas echt met Patatje oorlog (2007) en Landjepik (2009). Ik besprak hem drie keer op rij met vijf sterren, maar Prikkeldraad (2011) is zijn mooiste boek tot nu toe. Meer weten? Volg de links! En... nog maar een keer: laat je niet op het verkeerde been zetten door de vreselijke omslagen.
woensdag 20 juni 2012
Hoor ik daar tandgeknars in de Kinderjuryzaal?
Dat moet toch even slikken zijn voor de immer ontspannen schrijfster Francine Oomen van de succesvolle serie Hoe overleef ik.... De gedroomde tiende overwinning op rij is haar door de neus geboord door Manon Sikkel. Was het anders gelopen, dan was ze vanmiddag in het hoofdklassement naast Kinderjurykampioen Paul van Loon komen te staan. Die moet zelf overigens druk bezig zijn geweest om achter een stille grijns en geblindeerde glazen zijn hoektanden bij te scherpen. Want voor de derde keer komt een opgevulde muis de prijs voor de jongste categorie in ontvangst nemen. Zou het dezelfde werkstudent zijn als de vorige keren? En neemt hij dit keer wel de moeite om de prijs naar Italië te brengen? Ach, het zal allemaal wel meevallen. Paul kreeg tenminste nog een pluim. Het enige echte slachtoffer is de eeuwige loser Bram Botermans, die eerder dit jaar alle kranten haalde omdat hij Harry Potter zou hebben verslagen. Ook in Nederland zijn zijn verkoopcijfers goed, twee titels van vorig jaar haalden de top tien. Maar zijn fans spelen liever buiten, dan dat ze stemmen op zijn boeken. En dus kreeg hij niet eens een 'tip' van de met complimentjes anders zo gulle Kinderjury. De strijd om de kindergunst is hard. En dus gewonnen door de fans van Isabella Strombolov, die onalledaagse avonturen beleeft en een weblog heeft, waarop ze alledaagse vragen van alledaagse meisjes alledaags én hedendaags beantwoordt. In het winnende boek Hoe word ik koppelaar? komt ze tijdens een vakantie in Frankrijk met panne vast te zitten op een tankstation waar ze, natuurlijk, de tijd doodt door al haar vriendinnen te verhandelen onder passanten.
**** (4) voor Moni Nilsson: Pita en Svenne
Moni Nilsson raakte begin deze eeuw ondanks de films snel weer vergeten met haar gewaardeerde, maar niet goed verkopende vijfdelige serie over het Zweeds-Griekse jongetje Tsatsiki. Nu is ze terug met de serie Pita en Svenne, waarvan ik het eerste deel bespreek. Sterk is de opvallende strakke vormgeving, indrukwekkend het prachtig terloops vertelde verhaal. Helaas gaat de vertaling hier en daar mank, door de wel erg platte beschrijving van Pita en Svenne's 'liefdesspelletjes'. Daar moet nog aan gewerkt worden. Verder een zeer welkome, frank en vrije serie.
maandag 11 juni 2012
Geen idiote dingen en een échte favoriet
Geen idiote dingen en een échte favoriet dit jaar bij de Zilveren Griffels. Vorig jaar was een interessant kinderboekenjaar en dat is te zien. Wat eerste reacties.
Categorie tot 6 jaar
Keepvogel en Kijkvogel van Wouter van Reek (Leopold), prentenboekenserie die er nog altijd origineel uitziet, maar de verhaaltjes houden zelden langer dan twee bladzijden stand en deze is wel héél vaag. Geen kandidaat voor Goud.
O rode papaver, boem pats knal! van Sjoerd Kuyper (Lemniscaat), terecht Zilver en sterke terugkomer van Sjoerd Kuyper, maar Goud zou overdreven zijn. Robin en God was beter.
Categorie vanaf 6 jaar
Ik en de rovers van Siri Kolu, vertaling door Annemarie Maas (Gottmer), erg leuk avonturendebuut en geweldig dat er eens zoiets op de lijst staat. Buitenlander dus geen Goud, dat is een stomme regel, maar in dit geval zou ze 'm ook niet hebben verdiend: vooral vrolijke kolder.
Toen kwam Sam van Edward van de Vendel (Querido), een vriendelijk maar weinig opzienbarend boek.
Categorie vanaf 9 jaar
Mister Orange van Truus Matti (Leopold) lang verwacht nieuw boek van Truus Matti die in 2007 debuteerde met het hoogst interessante Vertrektijd dat toen ten onrechte weinig aandacht kreeg. Dat gaat nu de goede kant op.
Vuurbom van van Harm de Jonge (Van Goor) vanaf 9 jaar. Mijn favoriet, als die ander er niet was.
Categorie informatief
Je beste vriendin Anne van Jacqueline van Maarsen (Querido), sympathiek oorlogsboek maar staat hier niet echt op zijn plek. Vlag en Wimpel was voldoende geweest.
Winterdieren van Bibi Dumon Tak (Querido), ook een beetje vreemde nominatie hoewel er kwalitatief niets mis mee is. Misschien heeft de jury te graag informatieve boeken willen nomineren. Dumon Tak zit een beetje op de automatische piloot en deed al veel interessantere dingen in dit genre.
Categorie poëzie
Driedelig paard – Ted van Lieshout (Leopold). GOUD.
Categorie tot 6 jaar
Keepvogel en Kijkvogel van Wouter van Reek (Leopold), prentenboekenserie die er nog altijd origineel uitziet, maar de verhaaltjes houden zelden langer dan twee bladzijden stand en deze is wel héél vaag. Geen kandidaat voor Goud.
O rode papaver, boem pats knal! van Sjoerd Kuyper (Lemniscaat), terecht Zilver en sterke terugkomer van Sjoerd Kuyper, maar Goud zou overdreven zijn. Robin en God was beter.
Categorie vanaf 6 jaar
Ik en de rovers van Siri Kolu, vertaling door Annemarie Maas (Gottmer), erg leuk avonturendebuut en geweldig dat er eens zoiets op de lijst staat. Buitenlander dus geen Goud, dat is een stomme regel, maar in dit geval zou ze 'm ook niet hebben verdiend: vooral vrolijke kolder.
Toen kwam Sam van Edward van de Vendel (Querido), een vriendelijk maar weinig opzienbarend boek.
Categorie vanaf 9 jaar
Mister Orange van Truus Matti (Leopold) lang verwacht nieuw boek van Truus Matti die in 2007 debuteerde met het hoogst interessante Vertrektijd dat toen ten onrechte weinig aandacht kreeg. Dat gaat nu de goede kant op.
Vuurbom van van Harm de Jonge (Van Goor) vanaf 9 jaar. Mijn favoriet, als die ander er niet was.
Categorie informatief
Je beste vriendin Anne van Jacqueline van Maarsen (Querido), sympathiek oorlogsboek maar staat hier niet echt op zijn plek. Vlag en Wimpel was voldoende geweest.
Winterdieren van Bibi Dumon Tak (Querido), ook een beetje vreemde nominatie hoewel er kwalitatief niets mis mee is. Misschien heeft de jury te graag informatieve boeken willen nomineren. Dumon Tak zit een beetje op de automatische piloot en deed al veel interessantere dingen in dit genre.
Categorie poëzie
Driedelig paard – Ted van Lieshout (Leopold). GOUD.
zaterdag 2 juni 2012
***** (5) voor Jan De Leeuw: Vijftien wilde zomers
Er verschijnen zelden jeugdboeken die echt anders zijn dan de rest, zeker in het snel afgegraasde 'nieuwe' genre young adult. Jongere plus probleem plus hier en daar een heftige, taboedoorbrekende scène en je bent er. Gelukkig verschijnt af en toe die ene uitzondering. De uitgever moet snel iets aan dat gruwelijke omslag en die titel doen, maar wát een oorspronkelijkheid in Vijftien wilde zomers van Jan De Leeuw. Thomas is dood en bezoekt zijn nog levende geliefde, zijn moeder en zijn grootvader. Iedereen denkt dat ze gek aan het worden zijn. De sprookjesachtige verhalen die opa over vroeger vertelt, zijn adembenemend.
maandag 7 mei 2012
**** (4) voor Inga More: Een huis in het bos
Het mooiste nieuwe prentenboek van dit moment is Een huis in het bos. Inga Moore vertelt al jaren haar beeldverhalen met een opvallende rust en warme, vriendelijke humor. Ze leverde fantastisch werk in de meest recente editie van Kenneth Grahame’s dierenklassieker De wind in de wilgen (Ploegsma, 2007). Als ze zelf het verhaal verzint kan ze er óók wat van. Mooi is de prettig onnozele tegenstelling met het wat pessimistische De Lorax en het verdwenen bos. Twee biggen, een eland en een beer willen gaan net gaan slapen als ze door een paar ongelukjes alle vier zonder huis komen te zitten. Ze besluiten de bevers, in ruil voor veel boterhammen met pindakaas, een rustieke villa te laten bouwen. Daarin vallen ze na veel arbeid eindelijk tevreden in slaap. Wat wil je nog meer?
**** (4) voor Ed Vere: Bedtijd voor monsters
Recht-door-zee is Bedtijd voor monsters van de jonge, succesvolle Engelse illustrator Ed Vere, die in eigen land gezien wordt als de hoop van een nieuwe generatie illustratoren. Dat is wat overdreven: zijn boeken zijn niet erg origineel. Wel zijn ze heerlijk uitbundig en net op en soms over het randje. Uitkijken geblazen, want zelfs stoerdere kleuters kunnen van de kook raken door dit verhaal over een monster dat vanavond likkebaardend op weg gaat naar… jou.
*** (3) voor 2 x Tolman: Het eiland
Een feest om langer naar te kijken is Het eiland van dochter Marije en vader Ronald Tolman. Eerder sleepten zij met hun vorige gezamenlijke, tekstloze project De boomhut (Lemniscaat, 2009) belangrijke prentenboekenprijzen in de wacht. Een ijsbeer zwemt van eiland naar eiland en ontmoet allerlei andere dieren. Dat er verder niets verhalenswaardigs gebeurt is wel jammer, want deze liefdevolle uitgave is vol diepte, kleur en details en de prenten zijn van een oogverblindende schoonheid. De boomhut is in technisch en artistiek superieur aan bijna alles wat er op prentenboekengebied verschijnt. Had er maar meteen een serie reuzenafdrukken van gemaakt, want als wegdroomposter in een klaslokaal worden deze prenten gegarandeerd een succes.
*** (3) voor Jon Klassen: Ik wil mijn hoed terug
In het droogkomische Ik wil mijn hoed terug van de Canadees Jon Klassen is een beer zijn hoed kwijt en vraagt de dieren die hij tegenkomt of ze hier meer van weten. Ook het konijn met de rode puntmuts op ontkent ten stelligste er iets van te weten. Maar het is geen boek dat vaker uit de kast komt: het grapje en de bruine, eenvoudige dierenprenten gaan na één keer toch vervelen.
***** (5) voor Dr. Seuss: De Lorax en het verdwenen bos
Theodore Seuss Geisel (1904 – 1991) was een van de belangrijkste illustratoren van de vorige eeuw; hij wist kinderen te boeien met volstrekt origineel tekenwerk en uitbundige koldergedichten. Zijn nog steeds heel modern aandoende werk wordt de laatste tijd na decennia stilletjes herdrukt door uitgeverij Gottmer met prachtige, muzikale vertalingen van Bette Westera. En terecht.
Vanwege de film verscheen voor het eerst sinds 1971 zijn tweede boek in Nederland: De Lorax en het verdwenen bos. Meneer Vroeger (in het Engels ‘Once-ler’) ontdekt dat hij van de pluizige kruinen van Boffola-bomen Wnodigs kan breien: multifunctionele truien, onmisbaar voor iedereen. Ze zijn een commercieel succes en al snel staat er geen boom meer overeind. De eindeloos boeiende prenten vol liefdevol verzonnen fantasiedieren en gruwelmachines – de creatieve pen van Dr. Seuss geen voorkeur te hebben voor de een of de ander – vergeet je nooit meer.
Prentenboekenmakers van nu kunnen hier nog wel wat leren. Wie origineel en eigentijds wil zijn kiest te vaak voor somber, strak en sober. Terwijl we allang weten wat peuters en kleuters aanspreekt: rijke, eindeloos gedetailleerde prenten die de ogen wat te doen geven.
Dat wil overigens niet zeggen dat de hedendaagse verstilde prentkunst niets te bieden heeft. Het droogkomische Ik wil mijn hoed terug (Gottmer, € 13,95, ***) van de Canadees Jon Klassen is heus wel vermakelijk: een beer is zijn hoed kwijt en vraagt de dieren die hij tegenkomt of ze hier meer van weten. Ook het konijn met de rode puntmuts op ontkent ten stelligste er iets van te weten. Maar het is geen boek dat vaker uit de kast komt: het grapje en de bruine, eenvoudige dierenprenten gaan na één keer toch vervelen.
Wel een feest om langer naar te kijken is Het eiland van dochter Marije en vader Ronald Tolman (Lemniscaat, € 14,95, ***). Eerder sleepten zij met hun vorige gezamenlijke, tekstloze project De boomhut (Lemniscaat, 2009) belangrijke prentenboekenprijzen in de wacht. Een ijsbeer zwemt van eiland naar eiland en ontmoet allerlei andere dieren.
Dat er verder niets verhalenswaardigs gebeurt is wel jammer, want deze liefdevolle uitgave is vol diepte, kleur en details en de prenten zijn van een oogverblindende schoonheid. De boomhut is in technisch en artistiek superieur aan bijna alles wat er op prentenboekengebied verschijnt. Had er maar meteen een serie reuzenafdrukken van gemaakt, want als wegdroomposter in een klaslokaal worden deze prenten gegarandeerd een succes.
Een totaal andere wereld is dan het recht-door-zee Bedtijd voor monsters (De Fontein, € 12,50, ****) van de jonge, succesvolle Engelse illustrator Ed Vere, die in eigen land gezien wordt als de hoop van een nieuwe generatie illustratoren. Dat is wat overdreven: zijn boeken zijn niet erg origineel. Wel zijn ze heerlijk uitbundig en net op en soms over het randje. Uitkijken geblazen, want zelfs stoerdere kleuters kunnen van de kook raken door dit verhaal over een monster dat vanavond likkebaardend op weg gaat naar… jou.
Maar het mooiste nieuwe prentenboek van dit moment is Een huis in het bos ****. Inga Moore vertelt al jaren haar beeldverhalen met een opvallende rust en warme, vriendelijke humor. Ze leverde fantastisch werk in de meest recente editie van Kenneth Grahame’s dierenklassieker De wind in de wilgen (Ploegsma, 2007).
Als ze zelf het verhaal verzint kan ze er óók wat van. Mooi is de prettig onnozele tegenstelling met het wat pessimistische De
Lorax en het verdwenen bos. Twee biggen, een eland en een beer willen gaan net gaan slapen als ze door een paar ongelukjes alle vier zonder huis komen te zitten. Ze besluiten de bevers, in ruil voor veel boterhammen met pindakaas, een rustieke villa te laten bouwen. Daarin vallen ze na veel arbeid eindelijk tevreden in slaap. Wat wil je nog meer?
Vanwege de film verscheen voor het eerst sinds 1971 zijn tweede boek in Nederland: De Lorax en het verdwenen bos. Meneer Vroeger (in het Engels ‘Once-ler’) ontdekt dat hij van de pluizige kruinen van Boffola-bomen Wnodigs kan breien: multifunctionele truien, onmisbaar voor iedereen. Ze zijn een commercieel succes en al snel staat er geen boom meer overeind. De eindeloos boeiende prenten vol liefdevol verzonnen fantasiedieren en gruwelmachines – de creatieve pen van Dr. Seuss geen voorkeur te hebben voor de een of de ander – vergeet je nooit meer.
Prentenboekenmakers van nu kunnen hier nog wel wat leren. Wie origineel en eigentijds wil zijn kiest te vaak voor somber, strak en sober. Terwijl we allang weten wat peuters en kleuters aanspreekt: rijke, eindeloos gedetailleerde prenten die de ogen wat te doen geven.
Dat wil overigens niet zeggen dat de hedendaagse verstilde prentkunst niets te bieden heeft. Het droogkomische Ik wil mijn hoed terug (Gottmer, € 13,95, ***) van de Canadees Jon Klassen is heus wel vermakelijk: een beer is zijn hoed kwijt en vraagt de dieren die hij tegenkomt of ze hier meer van weten. Ook het konijn met de rode puntmuts op ontkent ten stelligste er iets van te weten. Maar het is geen boek dat vaker uit de kast komt: het grapje en de bruine, eenvoudige dierenprenten gaan na één keer toch vervelen.
Wel een feest om langer naar te kijken is Het eiland van dochter Marije en vader Ronald Tolman (Lemniscaat, € 14,95, ***). Eerder sleepten zij met hun vorige gezamenlijke, tekstloze project De boomhut (Lemniscaat, 2009) belangrijke prentenboekenprijzen in de wacht. Een ijsbeer zwemt van eiland naar eiland en ontmoet allerlei andere dieren.
Dat er verder niets verhalenswaardigs gebeurt is wel jammer, want deze liefdevolle uitgave is vol diepte, kleur en details en de prenten zijn van een oogverblindende schoonheid. De boomhut is in technisch en artistiek superieur aan bijna alles wat er op prentenboekengebied verschijnt. Had er maar meteen een serie reuzenafdrukken van gemaakt, want als wegdroomposter in een klaslokaal worden deze prenten gegarandeerd een succes.
Een totaal andere wereld is dan het recht-door-zee Bedtijd voor monsters (De Fontein, € 12,50, ****) van de jonge, succesvolle Engelse illustrator Ed Vere, die in eigen land gezien wordt als de hoop van een nieuwe generatie illustratoren. Dat is wat overdreven: zijn boeken zijn niet erg origineel. Wel zijn ze heerlijk uitbundig en net op en soms over het randje. Uitkijken geblazen, want zelfs stoerdere kleuters kunnen van de kook raken door dit verhaal over een monster dat vanavond likkebaardend op weg gaat naar… jou.
Maar het mooiste nieuwe prentenboek van dit moment is Een huis in het bos ****. Inga Moore vertelt al jaren haar beeldverhalen met een opvallende rust en warme, vriendelijke humor. Ze leverde fantastisch werk in de meest recente editie van Kenneth Grahame’s dierenklassieker De wind in de wilgen (Ploegsma, 2007).
Als ze zelf het verhaal verzint kan ze er óók wat van. Mooi is de prettig onnozele tegenstelling met het wat pessimistische De
Lorax en het verdwenen bos. Twee biggen, een eland en een beer willen gaan net gaan slapen als ze door een paar ongelukjes alle vier zonder huis komen te zitten. Ze besluiten de bevers, in ruil voor veel boterhammen met pindakaas, een rustieke villa te laten bouwen. Daarin vallen ze na veel arbeid eindelijk tevreden in slaap. Wat wil je nog meer?
donderdag 3 mei 2012
Praagman Nog 100 nachtjes slapen Prentenboek van het jaar 2013
Nog 100 nachtjes slapen van Milja Praagman is volgend jaar (nog 242 nachtjes slapen) Prentenboek van het Jaar. Dit prachtige prentenboek kreeg ook al een Leespluim en dat vond ik ook al heel terecht. Nog 100 nachtjes slapen gaat over een meisje dat alvast vlaggetjes gaat knippen voor haar verjaardagsfeestje, uit ieder stofje dat ze tegenkomt. Het wordt een vrolijke boel.
maandag 23 april 2012
**** (4) voor Simon van der Geest Spinder
Simon van der Geest (1978) is een auteur om in de gaten te houden: zijn nog kleine oeuvre wordt met elk boek interessanter. Vorig jaar won hij met zijn even stoere als swingende Homerosbewerking Dissus al een Gouden Griffel; in zijn derde kinderboek Spinder laat hij zien dat hij niet alleen mooie zinnen kan maken, maar ook een behoorlijk heftig verhaal vertellen.
Hidde is geen gewone jongen. Hij zit het liefst in de kelder met zijn duizendpoten, slakken, oorwurmen, wandelende takken, bidsprinkhaan Jackie Chan en goudglanskever Tessa. Hij lijkt meer met insecten op te hebben dan met mensen. Behalve Lieke misschien, die van vlinders houdt.
Zijn compromisloosheid geeft hem iets dreigends. Om indruk te maken op Lieke snijdt hij vlindervleugels af en plakt die met lijm op de schouders van levende spinnen. Hoewel dat heel wat wat knapper is dan wat andere jongens met insecten doen, blijft de gedroomde bewondering uit: zijn klasgenoten vinden hem maar raar en noemen hem voortaan Spinder.
Spinder is geen gewoon pestverhaal. Het wantrouwen van de klas voor deze kleine Frankenstein is invoelbaar: hij doet écht een beetje vreemd. Maar als je hem beter leert kennen, móet je haast wel met hem mee gaan voelen. Zijn tweede liefdesverklaring, zelfgekweekte roze vlinders, slaagt wel. Alleen durft Lieke dan allang zijn horrorkelder vol gruwelijke kriebeldieren niet meer in.
Ondertussen heeft Spinder een grotere zorg: zijn geheime ondergrondse dierentuin is in gevaar. Broer Jeppe wil er zijn drumstel in kwijt en schuwt geen enkel middel om zijn broertje weg te jagen. Spinder slaat op onnavolgbare wijze terug: hij zet wespen in en smeert naaktslakkenlijm op de trapleuning. Zo hoopt hij Jeppe in de val te lokken en op andere gedachten te brengen.
Ook de uiterlijke vorm van het boek heeft wel iets van de verraderlijke verleidingstactieken uit de natuur. Van der Geest en zijn illustrator Karst-Janneke Rogaar knipogen openlijk naar populaire jongensdagboeken als Het leven van een loser van Jeff Kinney. Spinder is op het eerste gezicht precies zo’n lollig dagboek vol zelfgemaakte tekeningen en cartoons en vermakelijke lijstjes en leest bijna net zo lekker weg.
Alleen dan met een origineel, volstrekt niet oppervlakkige hoofdpersoon met een volstrekt eigen levensfilosofie, die weet te raken en soms zelfs een beetje buikpijn geeft. ‘Nee, doodgaan is niet eng. Ik denk het niet. Als ik dood ben lig ik onder de grond, tussen de dieren die ik zo goed ken, tussen mijn vrienden. Doodgravertjes, maden, regenwormen en cicaden komen mij opzoeken. Ze komen met hele families. Ze vieren een groot feest, en dat feest ben ik.’
De spanningsboog blijft, ondanks al die reuring, nog iets te wisselvallig. De oorlog om de kelder en om Lieke, die zangeres wordt in de band van Jeppe, blijft niet de hele tijd boeien. En als het lang aangekondigde grote geheim dan eindelijk onthuld wordt en naar de keel begint te grijpen, komt net op tijd moeder thuis om alles op te lossen. Het verhaal heeft soms iets weg van een achtbaan, die veel tijd nodig heeft om op gang te komen en daarna weer erg abrupt tot stilstand komt. Ook die stijlfiguren kunnen soms wat minder gekunsteld: na drie Homerische vergelijkingen tussen mensen en insecten weten we het wel.
Van der Geest heeft daardoor nog niet die verbluffende natuurlijkheid van de grootmeesters van de vorige eeuw, waarmee hij soms zo schaamteloos wordt vergeleken. Maar met Spinder komt hij wel behoorlijk dicht in de buurt.
Hidde is geen gewone jongen. Hij zit het liefst in de kelder met zijn duizendpoten, slakken, oorwurmen, wandelende takken, bidsprinkhaan Jackie Chan en goudglanskever Tessa. Hij lijkt meer met insecten op te hebben dan met mensen. Behalve Lieke misschien, die van vlinders houdt.
Zijn compromisloosheid geeft hem iets dreigends. Om indruk te maken op Lieke snijdt hij vlindervleugels af en plakt die met lijm op de schouders van levende spinnen. Hoewel dat heel wat wat knapper is dan wat andere jongens met insecten doen, blijft de gedroomde bewondering uit: zijn klasgenoten vinden hem maar raar en noemen hem voortaan Spinder.
Spinder is geen gewoon pestverhaal. Het wantrouwen van de klas voor deze kleine Frankenstein is invoelbaar: hij doet écht een beetje vreemd. Maar als je hem beter leert kennen, móet je haast wel met hem mee gaan voelen. Zijn tweede liefdesverklaring, zelfgekweekte roze vlinders, slaagt wel. Alleen durft Lieke dan allang zijn horrorkelder vol gruwelijke kriebeldieren niet meer in.
Ondertussen heeft Spinder een grotere zorg: zijn geheime ondergrondse dierentuin is in gevaar. Broer Jeppe wil er zijn drumstel in kwijt en schuwt geen enkel middel om zijn broertje weg te jagen. Spinder slaat op onnavolgbare wijze terug: hij zet wespen in en smeert naaktslakkenlijm op de trapleuning. Zo hoopt hij Jeppe in de val te lokken en op andere gedachten te brengen.
Ook de uiterlijke vorm van het boek heeft wel iets van de verraderlijke verleidingstactieken uit de natuur. Van der Geest en zijn illustrator Karst-Janneke Rogaar knipogen openlijk naar populaire jongensdagboeken als Het leven van een loser van Jeff Kinney. Spinder is op het eerste gezicht precies zo’n lollig dagboek vol zelfgemaakte tekeningen en cartoons en vermakelijke lijstjes en leest bijna net zo lekker weg.
Alleen dan met een origineel, volstrekt niet oppervlakkige hoofdpersoon met een volstrekt eigen levensfilosofie, die weet te raken en soms zelfs een beetje buikpijn geeft. ‘Nee, doodgaan is niet eng. Ik denk het niet. Als ik dood ben lig ik onder de grond, tussen de dieren die ik zo goed ken, tussen mijn vrienden. Doodgravertjes, maden, regenwormen en cicaden komen mij opzoeken. Ze komen met hele families. Ze vieren een groot feest, en dat feest ben ik.’
De spanningsboog blijft, ondanks al die reuring, nog iets te wisselvallig. De oorlog om de kelder en om Lieke, die zangeres wordt in de band van Jeppe, blijft niet de hele tijd boeien. En als het lang aangekondigde grote geheim dan eindelijk onthuld wordt en naar de keel begint te grijpen, komt net op tijd moeder thuis om alles op te lossen. Het verhaal heeft soms iets weg van een achtbaan, die veel tijd nodig heeft om op gang te komen en daarna weer erg abrupt tot stilstand komt. Ook die stijlfiguren kunnen soms wat minder gekunsteld: na drie Homerische vergelijkingen tussen mensen en insecten weten we het wel.
Van der Geest heeft daardoor nog niet die verbluffende natuurlijkheid van de grootmeesters van de vorige eeuw, waarmee hij soms zo schaamteloos wordt vergeleken. Maar met Spinder komt hij wel behoorlijk dicht in de buurt.
zaterdag 21 april 2012
Net uit: Steven Herrick Zwartgelakte nagels
Van de Australische schrijver Steven Herrick zijn al een paar boeken in het Nederlands vertaald die opvielen door hun bijzondere vorm en sfeer. In een soort vrije verzen, zonder rijm, roept hij dromerige beelden op van ingeslapen stadjes aan de rand van de wildernis. Zwartgelakte nagels is een wat meer alledaags vormgegeven verhaal over een jonge leraar op weg naar zijn eerste werkgever. Hij krijgt een liftster naast zich met een groot geheim. James en Sophie en de ouders van James vertellen om en om hun verhaal. Young adult van een schrijver die dat al deed voordat iedereen het ging doen.
Net uit: Riggs De bijzondere kinderen van Mevrouw Peregrine
Kleinzoon gaat op zoek naar een weeshuis op een afgelegen eiland, waarin zijn opa tijdens de Tweede Wereldoorlog is opgevangen. Met alle kinderen was iets aan de hand. Eén kon er vliegen, een ander rotsblokken tillen met één hand. Als hij de fantastische zwart-witfoto’s tenminste mag geloven, die zijn opa hem laat zien en ook in het boek zijn afgedrukt. De laatste tijd worden we overspoeld met dit soort op zich interessante bizarre geschiedenissen uit het Angelsaksische taalgebied, waarin historische feiten, familiegeheimen en fantasie worden gemengd. Kwaliteit vertaling is helaas wat minder.
vrijdag 13 april 2012
Net uit: Brian Selznick Het wonderkabinet
Op het door Martin Scorsese verfilmde De uitvinding van Hugo Cabret (2007) was bij verschijning veel aan te merken, maar niet dat het niet indrukwekkend mooi oogde. In dit kolossaal dikke kinderboek grijpt de auteur naar het potlood zodra hij daar zin in heeft en grote delen ogen als een klassieke, stomme film. Daar wil het verhaal dan ook een ode aan zijn. De opvolger Het wonderkabinet is op precies dezelfde manier gemaakt en dit keer is het een ode aan een zoölogisch museum. Het ziet er allemaal prachtig uit. Nu maar hopen dat het niet weer zo’n doorsnee Amerikaans kinderverhaal is.
Net uit: Hans Hangen Hoe angst klinkt
Eindelijk weer eens wat gedichten van Hans Hagen voor adolescenten en misschien zelfs volwassenen. Samen met zijn vrouw Monique verkocht hij verrassend veel van de monumentaal geïllustreerde tedere kinderdichtbundels Jij bent de liefste (2000) en Van mij en van jou (2007) en op eigen titel verwierf hij veel bekendheid met de voor- en zelfleesboeken over Jubelientje. Maar hij heeft ook een spannender en duisterder kant die pubers aan zou moeten spreken. Schaamte, angst en seks maar ook veel humor is te vinden in zijn nieuwe bundel Hoe angst klinkt.
Labels:
jongerenliteratuur,
jongvolwassenen,
poëzie,
tienerliteratuur
**** (4) Iduna Paalman Hee maisje!
De zucht naar jong talent gaat ook de literatuur niet voorbij. Terwijl de hemelbestormers van Spunk.nl hun tienjarige bestaan alweer vieren, worden zij sinds vorig jaar vergezeld door de bloggers van Abcyourself.nl. Eén van die jonge schrijvers valt op: Iduna Paalman (21). Haar eerste bundel Hee maisje! is net uit en een feest om te lezen.
De schrijvende studenten – winnaars van wedstrijden als Doe maar dicht maar en Write now! – krijgen literaire begeleiding van kinderdichter Edward van de Vendel. Op alfabetische volgorde dromen ze enkele malen per week over liefde en leven; soms lollig, soms diepzinnig, aangevuld met puntige observaties uit het leven van alledag. Vaak gaat het dus over feestjes, pleinen en treinperrons. Wat op zich natuurlijk niet zo vreemd is, maar wel saai.
Paalman, die Duits studeert, doet hetzelfde maar haar stijl is anders. Geen minzame maatschappijkritiek of onnavolgbare filosofietjes bij haar. Haar verhalen lees je met plezier uit, benieuwd naar de volgende zin. Ze observeert zó precies, noteert zó eerlijk en nauwkeurig, dat geen enkel woord toevallig lijkt. Zo hoort het ook in goed kort proza: elke zin kan de laatste zijn.
Waar ze het over heeft doet er dan niet eens toe: haar taal lijkt juist te draaien om wat er niet staat. Het titelverhaal is daardoor bijna beklemmend. De vertelster wordt op weg naar Amsterdam Noord, toch al niet zo’n vrolijke plek, op de veerpont aangesproken door een motorrijder. Zijn openingszin lijkt alles al te zeggen: ‘Hee maisje!’
Plompverloren en zonder enige introductie vraag hij haar of ze met hem meegaat. Nee, probeert de studente zo neutraal mogelijk te zeggen, want zulke mensen moet je niet boos maken. ‘Dan niet’, zegt de motorrijder, ‘fijne avond nog.’ En hij scheurt de veerpont af.
Ook het donkere gesprek met de reiger op haar balkon, is beladen met iets ongrijpbaars. ‘De dood is een interessant thema, vooral als je daar eens goed met een reiger over kunt praten.’ Maar de reiger zegt: ‘hou je waffel’ en vliegt geïrriteerd bij haar vandaan.
Haar observaties zijn soms alleen maar grappig. In de metaalbewerkingsklas van haar Vrije School volstaan twee zinnen: ‘Tik, tik, tik, deden de meisjes op het metaal. Báf, báf, báf, deden de jongens.’ Hilarisch is het verhaaltje ‘Schijt’. Paalman heeft moeite met mannen, maar gelukkig heeft ze een jonger broertje, die al een vriendin heeft en haar belooft om wijze raad op haar kussen te leggen. Dit blijkt te zijn: ‘SCHIJT HEBBEN.’
Maar meestal blijft de humor terloops en toevallig. Verleidelijk natuurlijk, om een soort blunderende cabaretier met gitaar van jezelf te maken, zoals zo veel vrouwelijke leeftijdgenoten doen. Om haar proza mág je grinniken, maar daarna zakt de schrijfster gelukkig altijd weer terug in het aangenaam soort dromerige loomheid dat wel eens haar handelsmerk zou kunnen worden.
Er is stille afstandelijkheid in haar zinnen, die onder de huid kruipt; alsof ze je in je oor fluistert en zich daarbij heel erg inhoudt. Dat is fijn, want iemand die zo dichtbij komt en ook nog gaat zitten schreeuwen, duw je van je af. Paalman praat nauwelijks over de echte emoties, maar doet ze je voelen. Er zit een weemoed in haar zinnen die niet helemaal bij die piepjonge kop met krullen past.
Natuurlijk is ze er met dit geslaagde pennenprobeersel nog niet. De vraag blijft knagen: kwam dit niet te vroeg? Wat als dit alles is? Maar nee. Dat kan bijna niet. Gemakzuchtige meisjes schrijven niet zo. En ze studeren al helemaal geen Duits.
De schrijvende studenten – winnaars van wedstrijden als Doe maar dicht maar en Write now! – krijgen literaire begeleiding van kinderdichter Edward van de Vendel. Op alfabetische volgorde dromen ze enkele malen per week over liefde en leven; soms lollig, soms diepzinnig, aangevuld met puntige observaties uit het leven van alledag. Vaak gaat het dus over feestjes, pleinen en treinperrons. Wat op zich natuurlijk niet zo vreemd is, maar wel saai.
Paalman, die Duits studeert, doet hetzelfde maar haar stijl is anders. Geen minzame maatschappijkritiek of onnavolgbare filosofietjes bij haar. Haar verhalen lees je met plezier uit, benieuwd naar de volgende zin. Ze observeert zó precies, noteert zó eerlijk en nauwkeurig, dat geen enkel woord toevallig lijkt. Zo hoort het ook in goed kort proza: elke zin kan de laatste zijn.
Waar ze het over heeft doet er dan niet eens toe: haar taal lijkt juist te draaien om wat er niet staat. Het titelverhaal is daardoor bijna beklemmend. De vertelster wordt op weg naar Amsterdam Noord, toch al niet zo’n vrolijke plek, op de veerpont aangesproken door een motorrijder. Zijn openingszin lijkt alles al te zeggen: ‘Hee maisje!’
Plompverloren en zonder enige introductie vraag hij haar of ze met hem meegaat. Nee, probeert de studente zo neutraal mogelijk te zeggen, want zulke mensen moet je niet boos maken. ‘Dan niet’, zegt de motorrijder, ‘fijne avond nog.’ En hij scheurt de veerpont af.
Ook het donkere gesprek met de reiger op haar balkon, is beladen met iets ongrijpbaars. ‘De dood is een interessant thema, vooral als je daar eens goed met een reiger over kunt praten.’ Maar de reiger zegt: ‘hou je waffel’ en vliegt geïrriteerd bij haar vandaan.
Haar observaties zijn soms alleen maar grappig. In de metaalbewerkingsklas van haar Vrije School volstaan twee zinnen: ‘Tik, tik, tik, deden de meisjes op het metaal. Báf, báf, báf, deden de jongens.’ Hilarisch is het verhaaltje ‘Schijt’. Paalman heeft moeite met mannen, maar gelukkig heeft ze een jonger broertje, die al een vriendin heeft en haar belooft om wijze raad op haar kussen te leggen. Dit blijkt te zijn: ‘SCHIJT HEBBEN.’
Maar meestal blijft de humor terloops en toevallig. Verleidelijk natuurlijk, om een soort blunderende cabaretier met gitaar van jezelf te maken, zoals zo veel vrouwelijke leeftijdgenoten doen. Om haar proza mág je grinniken, maar daarna zakt de schrijfster gelukkig altijd weer terug in het aangenaam soort dromerige loomheid dat wel eens haar handelsmerk zou kunnen worden.
Er is stille afstandelijkheid in haar zinnen, die onder de huid kruipt; alsof ze je in je oor fluistert en zich daarbij heel erg inhoudt. Dat is fijn, want iemand die zo dichtbij komt en ook nog gaat zitten schreeuwen, duw je van je af. Paalman praat nauwelijks over de echte emoties, maar doet ze je voelen. Er zit een weemoed in haar zinnen die niet helemaal bij die piepjonge kop met krullen past.
Natuurlijk is ze er met dit geslaagde pennenprobeersel nog niet. De vraag blijft knagen: kwam dit niet te vroeg? Wat als dit alles is? Maar nee. Dat kan bijna niet. Gemakzuchtige meisjes schrijven niet zo. En ze studeren al helemaal geen Duits.
dinsdag 3 april 2012
Sjoerd Kuyper wint Theo Thijssenprijs
Sjoerd Kuyper wint de Theo Thijssenprijs 2012, zo heeft de jury die achter deze P.C. Hooftprijs voor de jeugdliteratuur schuilgaat vandaag bekend gemaakt. Interessante bekroning voor een auteur om wie de laatste jaren nogal wat te doen was. Zo kaartte hij in 2009 in een voor kinderboekenauteurs erg boze lezing aan dat het schrijverschap wel erg moeilijk was geworden door wurgcontracten en het razendsnel verramsjen van nieuwe titels, die zo geen enkele kans kregen. Ik heb wel wat met Kuyper: mijn allereerste bespreking ging over hem. Daarna kregen we het wat moeilijker. Van Het hart en het mes, een soort puberaal vervolg op De rode zwaan en musicalboek De grote avonturen van Kleine Mol begreep ik niet waarom ze in zo'n deplorabele staat waren uitgegeven. De nieuwe Robin, prachtig geïllustreerd door Marije Tolman en kinderdichtbundel Ik blijf altijd bij je, waren weer ijzersterk. Hoe dan ook, wie over het oeuvre van Kuyper praat moet weten dat het hier gaat om een grote verzameling werken van heel verschillend karakter. De bekroning van vandaag zou deze dichter in nood nog blijer moeten maken dan andere auteurs die deze hoogste Nederlandse bekroning ontvingen, want een beter argument voor het snel heruitgeven van de hoogtepunten uit zijn oeuvre is er niet. Behalve natuurlijk die werken zelf.
woensdag 28 maart 2012
Dioraphte daagt uitgevers uit
Het valt niet meer te ontkennen: de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs daagt Nederlandse uitgevers van jongerenliteratuur uit. In het derde jaar van de prijs zijn usual suspects van alle andere prijzen die zich op de lezende jeugd richten als Lemniscaat, Querido en Gottmer niet eens tot de shortlist doorgedrongen. Eerder lijkt bijvoorbeeld De Geus hard op weg dé jongerenuitgever van Nederland te worden. Althans, volgens de jury van DJP. Laat duidelijk zijn: van mij hoeft jongerenliteratuur niet van een daarin gespecialiseerde uitgever te komen. Sterker nog, ik denk dat zichzelf serieus nemende zestienplussers helemaal geen doelgroepliteratuur zouden moeten willen lezen. Maar goed. Die prijs is er en neemt schrijvers en uitgevers de maat. En daarbij valt al sinds de oprichting van de prijs op dat jeugduitgevers en auteurs die zich speciaal op die groep richten het er niet zo heel goed vanaf brengen. In 2011 deden ze het wat beter, 2010 aan de onderkant van gemiddeld. Wat vinden de uitgevers daarvan? Wat vinden schrijvers ervan die een carrière proberen te maken in dit genre? En wat vinden, andersom, de niet speciaal voor jongeren schrijvende auteurs die voor de DJP genomineerd worden van zo'n bekroning? Of is dit helemaal geen trend en ligt het gewoon aan het aanbod dit jaar? Trouwens, de organisatoren van DJP zelf mogen zo langzamerhand (bijvoorbeeld via het juryrapport) ook wel eens laten vinden wat zij jongerenliteratuur vinden en wat niet, wat de noodzaak is van zo'n apart genre, en wat hun eigen bestaansrecht is. Tot nu toe kwam de jury niet verder dan dat jongerenboeken rock 'n roll zijn. Dat kan beter.
zaterdag 24 maart 2012
The Book of Holland Kids
Het zal wel niemand verrassen dat de uitslag van drie decennia literaire jury's mij, behalve uit wetenschappelijke belangstelling, weinig kan schelen. Evenmin dat ik langer dan tien minuten naar talentenjachten als Idols of The Voice of Holland kijk. Toch doen die laatsten iets heel slims. In een tijd dan niemand meer naar jury's luistert behalve die jury's zelf, hebben zij de beoordelaar weer prominent in beeld gebracht. Dat de televisieuitreikingen van de AKO en de Libris van die tenenkrommende voorstellingen zijn (ongeacht of een publieke of commerciële omroep de registratie doet) komt doordat zij niet snappen wat die talentenjachten wel snappen.
Wat er goed is aan The Voice
In The Voice of Holland hebben juryleden hun eigen stem én nemen ze de verantwoordelijkheid voor hun kandidaten. Van objectiviteit is dan geen sprake meer maar er komt iets anders voor in de plaats: verantwoordelijkheid. Ze zetten hun eigen reputatie op het spel. Ze moeten de kwaliteiten van hun kandidaten aan een miljoenenpubliek uitleggen en daarbij met overtuigende argumenten komen. Ze mogen hun eigen mening hebben en kritiek hebben op (de keus van) hun collega's. Ze mogen teleurgesteld zijn over de keuze van het publiek. (Wat Gordon in X-Factor overigens iets beter deed dan de wat brave juryledenvan The Voice.) Daardoor wordt er in die programma's soms op het scherpst van de snede niet eens zo heel slecht over kunst en over muziek gepraat. Oké, het zijn soundbites. Maar dat is veel beter dan niets. Serieus: lees jij wel eens een juryrapport? Hou jij met droge ogen vol dat je niet het idee heb dat je naar een voorlichter van een communistisch politbureau zit te luisteren als de 'unanieme' winnaar wordt gelauwerd?
Zo moeten we het met boeken ook gaan doen
Kortom: zó moeten we het met boeken ook gaan doen. Laat maar eens een stuk of vier juryleden uit het aanbod van het afgelopen jaar op basis van audities een aantal favorieten kiezen voor een prijs en die boeken tegenover een veel grotere groep kinderen verdedigen. Zet op basis van een behoorlijk veeleisende sollicitatie ook twee slimme, veellezende kinderen in die jury, die hetzelfde doen. En doe dan in een paar rondes een afvalrace. Maak daar leuke internettelevisie van die op scholen via de smartboards de klas in komen. Laat die klassen meestemmen. Waarschijnlijk wint mijn favoriet niet, maar ik heb tenminste de kans gekregen om een van mijn winnaars tegenover heel veel kinderen en geïnteresseerde volwassenen (leraren, boekhandelaren, ouders) omhoog te houden en er met hart en ziel voor te gaan.
Jureren op zijn Grieks
We moeten het weer op z'n Grieks gaan doen. Argumenten horen open en bloot op tafel gelegd en niet weggepoetst te worden in een juichend betoog achteraf. Argumenten horen lauw, warm, schouderophalend, knikkend, nee-schuddend, met gejuich of boegeroep ontvangen te worden door een betrokken publiek. We moeten onszelf én het publiek een stem geven en niet bang zijn voor de confrontatie. Ik hoef niet zo nodig in een kinderboekenjury. Maar als we het zó gaan organiseren, als we in een debat openlijk verantwoordelijkheid nemen voor onze favorieten, dan doe ik mee.
Wat er goed is aan The Voice
In The Voice of Holland hebben juryleden hun eigen stem én nemen ze de verantwoordelijkheid voor hun kandidaten. Van objectiviteit is dan geen sprake meer maar er komt iets anders voor in de plaats: verantwoordelijkheid. Ze zetten hun eigen reputatie op het spel. Ze moeten de kwaliteiten van hun kandidaten aan een miljoenenpubliek uitleggen en daarbij met overtuigende argumenten komen. Ze mogen hun eigen mening hebben en kritiek hebben op (de keus van) hun collega's. Ze mogen teleurgesteld zijn over de keuze van het publiek. (Wat Gordon in X-Factor overigens iets beter deed dan de wat brave juryledenvan The Voice.) Daardoor wordt er in die programma's soms op het scherpst van de snede niet eens zo heel slecht over kunst en over muziek gepraat. Oké, het zijn soundbites. Maar dat is veel beter dan niets. Serieus: lees jij wel eens een juryrapport? Hou jij met droge ogen vol dat je niet het idee heb dat je naar een voorlichter van een communistisch politbureau zit te luisteren als de 'unanieme' winnaar wordt gelauwerd?
Zo moeten we het met boeken ook gaan doen
Kortom: zó moeten we het met boeken ook gaan doen. Laat maar eens een stuk of vier juryleden uit het aanbod van het afgelopen jaar op basis van audities een aantal favorieten kiezen voor een prijs en die boeken tegenover een veel grotere groep kinderen verdedigen. Zet op basis van een behoorlijk veeleisende sollicitatie ook twee slimme, veellezende kinderen in die jury, die hetzelfde doen. En doe dan in een paar rondes een afvalrace. Maak daar leuke internettelevisie van die op scholen via de smartboards de klas in komen. Laat die klassen meestemmen. Waarschijnlijk wint mijn favoriet niet, maar ik heb tenminste de kans gekregen om een van mijn winnaars tegenover heel veel kinderen en geïnteresseerde volwassenen (leraren, boekhandelaren, ouders) omhoog te houden en er met hart en ziel voor te gaan.
Jureren op zijn Grieks
We moeten het weer op z'n Grieks gaan doen. Argumenten horen open en bloot op tafel gelegd en niet weggepoetst te worden in een juichend betoog achteraf. Argumenten horen lauw, warm, schouderophalend, knikkend, nee-schuddend, met gejuich of boegeroep ontvangen te worden door een betrokken publiek. We moeten onszelf én het publiek een stem geven en niet bang zijn voor de confrontatie. Ik hoef niet zo nodig in een kinderboekenjury. Maar als we het zó gaan organiseren, als we in een debat openlijk verantwoordelijkheid nemen voor onze favorieten, dan doe ik mee.
maandag 12 maart 2012
Net uit: John Green Een weeffout in onze sterren
De succesvolle Amerikaanse jongerenauteur John Green kwam vorig jaar als gastschrijver naar Amsterdam om zijn nieuwste roman Een weeffout in onze sterren af te maken in de omgeving waar het verhaal zich deels afspeelt. Het verhaal gaat over twee jonge kankerpatiënten die verliefd op elkaar worden en naar Nederland reizen op zoek naar de mysterieuze auteur van hun lievelingsboek. Een weeffout in onze sterren is het eerste boek van John Green dat, in elk geval in Nederland, in een fonds verschijnt dat bedoeld is voor volwassenen. De sprong naar een groter en volwassener publiek, of die nu lukt of niet, zal ongetwijfeld niet ten koste gaan van de vele jonge fans die hier nu al heeft.
zaterdag 10 maart 2012
** (2) voor Marco Kunst De Sleuteldrager
Timeo zit hoog in de grote, oude eik verstopt als hij ziet hoe een rustende reiziger door de snel groeiende wilde wikke wordt aangeraakt en versteent. Zijn vader, met wie hij in een armoedig hutje in het bos woont, weet wat dit betekent: de Gruwel is terug. Voordat de onstuitbare struiken de stad zullen overspoelen, moet hij een sleutel die hij al zijn hele leven om zijn nek draagt naar de koning brengen.
Dit alles volgens een oude mythe die in statige, van vader op zoon vertelde verzen is vervat. Alleen raakt hij voor hij die opdracht kan vervullen raakt zelf versteend. Samen met het eerste meisje van zijn leeftijd dat hij na een eenzame jeugd ontmoet, Manou, gaat de dappere Timeo met zijn zware last op pad om het koninkrijk Myr te redden.
Het is treurig, maar Marco Kunst maakt in zijn nieuwste roman De Sleuteldrager hooggespannen verwachtingen niet waar. Die zijn vooral gebaseerd op zijn veelbelovende filosofische sciencefictionroman Gewist (Querido, 2004), waarvoor hij in 2007 het Charlotte Köhler Stipendium in de wacht sleepte. Zijn tweede roman, het fantasieverhaal Isa’s Droom (Querido, 2008) lukte wat minder goed. Van De Sleuteldrager werd gehoopt dat die hem weer op zijn oude niveau terug zou brengen.
Maar daarvoor bevat zijn nieuwste avontuurlijke fantasieverhaal veel te oppervlakkig proza en te veel cliché's. Een indrukwekkend stilist toonde Kunst zich ook in Gewist al niet, maar een bepaalde rust en gedragenheid en oog voor detail maakte zijn debuut toen toch tot een prettige leeservaring.
De Sleuteldrager gaat gebukt onder gênant middelbareschoolproza met uitbundig gebruik van inadequate bijvoeglijke naamwoorden (‘glunderende’ meisjes die ‘scheef’ lachen of ‘meewarig’ het hoofd schudden) en een mislukte poging om ouderwets galmend sprookjesachtig te schrijven (‘ziedend en zengend’, ‘grauwer en grijzer’). Als dit al enig effect zou sorteren, dan doorbreekt hij dat met harde, ongecontroleerde stijlbreuken, bijvoorbeeld als Timeo een ‘houten kont’ krijgt van het lange zitten. En de details zijn nogal eens slecht gekozen: van zo’n beetje alles wat er gegeten wordt krijgen we wel het recept, maar totaal geen trek.
Met een zekere prikkelbare vermoeidheid sleept onze knorrige held Timeo zich van poging tot poging om zijn volgende handeling geloofwaardig te maken in wat niet beter kan worden omschreven als een malle griezelversie van Doornroosje. Die ten slotte op onnavolgbare wijze culmineert in de keuken van het paleis, tussen de borrelende pannen van chef-kok Stovertsen die zich terwijl buiten een reusachtige sidderaal de stad teistert, alleen maar druk maakt om zijn lobbige saus.
Wat leren we van De Sleuteldrager, als we tot het einde volhouden? Dat het Kwaad ontstaat als je je te veel verdiept in ‘kennis die beter onbekend had kunnen blijven’ en dat domme mensen bereid zijn om alles te geloven wat hun leiders zeggen, doordat ze elkaar bang maken met praatjes over vreemdelingen, besmettelijke ziektes en boeven. Het antwoord op die Gruwel is dan ook: gewoon niet bang zijn.
Kom nu toch. Er zijn in het leven van het moderne kinderen echt wel wat meer nuances te ontdekken. Kunst zoekt die ook wel, als hij het verdrietige verhaal vertelt van de broer van de koning die houdt van dezelfde koningin en in de wetenschap geen bevrediging vindt voor zijn gefnuikte liefde. Maar dan is het al veel te laat. Pas op de laatste bladzijde vinden we de enige rake zin van het hele boek.
Marco Kunst moet een aantal jaar geleden zijn vertrokken met een goed idee, maar is onderweg hopeloos verdwaald. Kennelijk is hij ook gedrevenheid kwijtgeraakt om er nog iets van te maken wat bij zijn eerder aangetoonde kwaliteiten past. Het resultaat is echt te mager voor een auteur die bij twee van de beste kinderboekenuitgevers van het land verschijnt.
Dit alles volgens een oude mythe die in statige, van vader op zoon vertelde verzen is vervat. Alleen raakt hij voor hij die opdracht kan vervullen raakt zelf versteend. Samen met het eerste meisje van zijn leeftijd dat hij na een eenzame jeugd ontmoet, Manou, gaat de dappere Timeo met zijn zware last op pad om het koninkrijk Myr te redden.
Het is treurig, maar Marco Kunst maakt in zijn nieuwste roman De Sleuteldrager hooggespannen verwachtingen niet waar. Die zijn vooral gebaseerd op zijn veelbelovende filosofische sciencefictionroman Gewist (Querido, 2004), waarvoor hij in 2007 het Charlotte Köhler Stipendium in de wacht sleepte. Zijn tweede roman, het fantasieverhaal Isa’s Droom (Querido, 2008) lukte wat minder goed. Van De Sleuteldrager werd gehoopt dat die hem weer op zijn oude niveau terug zou brengen.
Maar daarvoor bevat zijn nieuwste avontuurlijke fantasieverhaal veel te oppervlakkig proza en te veel cliché's. Een indrukwekkend stilist toonde Kunst zich ook in Gewist al niet, maar een bepaalde rust en gedragenheid en oog voor detail maakte zijn debuut toen toch tot een prettige leeservaring.
De Sleuteldrager gaat gebukt onder gênant middelbareschoolproza met uitbundig gebruik van inadequate bijvoeglijke naamwoorden (‘glunderende’ meisjes die ‘scheef’ lachen of ‘meewarig’ het hoofd schudden) en een mislukte poging om ouderwets galmend sprookjesachtig te schrijven (‘ziedend en zengend’, ‘grauwer en grijzer’). Als dit al enig effect zou sorteren, dan doorbreekt hij dat met harde, ongecontroleerde stijlbreuken, bijvoorbeeld als Timeo een ‘houten kont’ krijgt van het lange zitten. En de details zijn nogal eens slecht gekozen: van zo’n beetje alles wat er gegeten wordt krijgen we wel het recept, maar totaal geen trek.
Met een zekere prikkelbare vermoeidheid sleept onze knorrige held Timeo zich van poging tot poging om zijn volgende handeling geloofwaardig te maken in wat niet beter kan worden omschreven als een malle griezelversie van Doornroosje. Die ten slotte op onnavolgbare wijze culmineert in de keuken van het paleis, tussen de borrelende pannen van chef-kok Stovertsen die zich terwijl buiten een reusachtige sidderaal de stad teistert, alleen maar druk maakt om zijn lobbige saus.
Wat leren we van De Sleuteldrager, als we tot het einde volhouden? Dat het Kwaad ontstaat als je je te veel verdiept in ‘kennis die beter onbekend had kunnen blijven’ en dat domme mensen bereid zijn om alles te geloven wat hun leiders zeggen, doordat ze elkaar bang maken met praatjes over vreemdelingen, besmettelijke ziektes en boeven. Het antwoord op die Gruwel is dan ook: gewoon niet bang zijn.
Kom nu toch. Er zijn in het leven van het moderne kinderen echt wel wat meer nuances te ontdekken. Kunst zoekt die ook wel, als hij het verdrietige verhaal vertelt van de broer van de koning die houdt van dezelfde koningin en in de wetenschap geen bevrediging vindt voor zijn gefnuikte liefde. Maar dan is het al veel te laat. Pas op de laatste bladzijde vinden we de enige rake zin van het hele boek.
Marco Kunst moet een aantal jaar geleden zijn vertrokken met een goed idee, maar is onderweg hopeloos verdwaald. Kennelijk is hij ook gedrevenheid kwijtgeraakt om er nog iets van te maken wat bij zijn eerder aangetoonde kwaliteiten past. Het resultaat is echt te mager voor een auteur die bij twee van de beste kinderboekenuitgevers van het land verschijnt.
zaterdag 25 februari 2012
***(3) voor Oliver Jeffers
Oliver Jeffer's Vast is erg mooi en in het begin erg geestig, maar toch weer erg over de hoofden van kinderen heen.
maandag 30 januari 2012
Net uit: Neal Shusterman Gesplitst
Een wel erg cynisch toekomstbeeld. In Amerika leidt het al decennia durende conflict over abortus tot een hoogtepunt in de Tweede Burgeroorlog. Met als resultaat dat kinderen tot hun dertiende een recht op leven hebben. Wie daarna nog steeds van ze afwil, kan ze laten splitsen. Technisch gezien gaan ze niet dood, want hun hele lichaam wordt op vernuftige wijze verdeeld over mensen die wel gewenst zijn. Gesplitst is de derde jongerenroman van de Californische auteur Neil Shusterman (1962) die in het Nederlands is vertaald.
zaterdag 28 januari 2012
**** (4) Rob Ruggenberg IJsbarbaar
Gisteren gaf ik vier sterren aan IJsbarbaar. Van zijn eerdere boeken Het verraad van Waterdunen, Slavenhaler en Manhatan was ik niet zo onder de indruk. Ruggenberg schrijft wel iets beter dan de gemiddelde historische jeugdauteur - waar we er in Nederland nogal veel van hebben - maar ook hij bedient zich hoofdstukken lang van opsteldialogen en maakt van die nobele mopperpotten als personages. Toch heeft hij een belangrijk pluspunt: bij hem spelen kinderen - terecht - een veel bescheidener rol in de geschiedenis dan bij zijn collega's, die knorrig de rotzooi van het gekozen tijdvak opruimen en in en uitlopen bij beroemde tijdgenoten alsof het niets is. Tot de negentiende eeuw maalde men niet zo om een leven, en zeker niet dat van een kind. Dat maakt Ruggenberg voelbaar. In IJsbarbaar voegt hij daar ook nog een paar hoofdstukken kippenvelverwekkend overleven in de natuur aan toe. Zijn bezoek aan Groenland is niet voor niets geweest. Ik ben heel benieuwd of Ruggenberg in zijn volgende boeken de cliché's van zijn collega's nog verder achter zich kan laten.
vrijdag 27 januari 2012
Net uit: Chris Haughton Stoute hond!
Wie geniet van Mama kwijt, het prentenboek van het jaar, dat in alle kinderdagverblijven wordt voorgelezen, kan meteen nóg een boek van dezelfde auteur kopen. Stoute hond! gaat over Sjors, die zijn baasje belooft om van de taart, de poes en de tulpen af te blijven. Zou het Sjors lukken? Chris Haughton valt op door zijn strakke, eigentijdse vormgeving. De Nederlandse uitgave verschijnt, mogelijk vanwege zijn succes hier, ruim een maand eerder dan in de rest van de wereld. Het prentenboek is overigens iets minder sterk dan zijn voorganger, vind ik.
dinsdag 10 januari 2012
Net uit: Kemper & Ogilvie Neushoorns eten geen pannenkoeken
Vorig jaar verraste de debuterende Britse schrijfster Anna Kemp met het hoogst aandoenlijke en humoristische Honden doen niet aan ballet. De ervaren maar in Nederland nog onbekende illustrator Sara Ogilvie liet in dit prentenboek een hond dansen, zonder dat het slapstick werd. En dat is knap. Nu is er een nieuw boek van het tweetal. Maartje een wel heel bijzondere logé. Haar ouders hebben het te druk om haar te geloven. Het verhaal van het onzichtbare vriendje, maar dan net even anders. Zou zo maar een klassieker kunnen worden.
Net uit: Lotte Hagen Lekker belangrijk
Chicklit.nl-columniste Lotte Hagen (24) vertelt er al maanden over in haar videolog voor malle meiden, maar haar eerste boek is er nu echt. De veertienjarige Puck de Wildt rolt van het ene probleem naar het andere. Ze zit op dansles, maar de juf heeft een hekel aan haar. Ze maakt zich zorgen over mevrouw Reuzer, de vrouw van haar wiskundeleraar, die ernstig ziek is. En ze schrijft klaagbrieven aan Connexion. De schrijfster zelf woont in Amsterdam met twee vriendinnen en brengt haar dag het liefst door met cappuccino’s slobberen in een ‘cafeetje’. Ja, dan kan het niet anders dan je natuurlijk ook nog even een boek schrijft.
Abonneren op:
Posts (Atom)