‘Nu ik in Engeland ben, is mijn werk eindelijk klaar’
‘Zo. Nu hou ik op met klagen’, zegt Tonke Dragt na een kwartier onafgebroken praten. De 84-jarige kinderboekenschrijfster is net met veel gedoe verhuisd naar een ander particulier verzorgingshuis in Den Haag, omdat de vorige failliet ging. Haar artrose is verergerd, ze kan nauwelijks lopen en ze heeft een maand geleden op onverklaarbare wijze haar voet gebroken.
‘De nachten vind ik het zwaarst. Ik heb vaak geen zin om te slapen, maar er is niets te doen. Ik lees veel. De Rode Pimpernel bijvoorbeeld, mijn lievelingsboek, en de laatste tijd veel Chinese filosofie, de Tao Te King. Ze doen hier heus wel hun best hoor, maar zo nu en dan baal ik van alles. Dat ik lichamelijke gebreken heb is tot daar aan toe, maar ze behandelen me alsof mijn hoofd ook niet goed is. Dat ik boeken heb geschreven, willen ze nauwelijks geloven.’
Lichamelijk mag het moeizaam gaan, geestelijk is de schepster van De brief voor de koning (1962), winnaar van de Griffel der Griffels en een van bekendste Nederlandse kinderboeken ooit, nog helemaal de oude. Met enthousiasme reageert ze op haar late doorbraak in Engeland. The Letter for the King is er al een jaar lang een doorslaand succes. ‘Ja, wat moet ik daar van zeggen? Ik ben er ontzettend blij mee. Eindelijk!’
Zo blij, dat ze bij hoge uitzondering een interview toestaat. Want het verschijnen alleen al is bijzonder: maar drie procent van de in Groot-Brittannië verkrijgbare literatuur is vertaald. In Duitsland kunnen kinderen over alle boeken van Dragt beschikken, in Spanje zagen meer dan de helft van haar boeken het licht. Er is zelfs een editie verschenen in Indonesië, het land waar Dragt opgroeide en dat ze na de Japanse bezetting moest verlaten.
De brief voor de koning vertelt het verhaal van schildknaap Tiuri, die in de nacht voor zijn ridderslag de kapel verlaat waarin hij aan het bidden is, om een belangrijke opdracht uit te voeren. Een queeste, die alles heeft van de klassieke ridderverhalen die in het land van Koning Arthur en Tolkien zo populair zijn.
Maar haar enige boek dat ooit in het Engels verscheen was de Amerikaanse vertaling van haar science fiction-boek De torens van februari in 1975, dat daar weinig succes had. ‘Dat de Engelsen De brief voor de koning niet wilden, heb ik eerlijk gezegd al die tijd niet kunnen begrijpen. Ik heb van het begin af aan gevonden dat mijn ridderboeken daar thuishoren.’
Meerdere keren werd het boek door haar uitgever aangeboden, zelfs een keer met een aanbevelingsbrief van de beroemde Amerikaanse fantasyschrijver James Alan Gardner. ‘Die keer kreeg ik het pakketje terug met gescheurde verpakking. Wat goed, dacht ik, ze hebben het opengemaakt. Dat was voor het eerst. Maar ook toen vonden ze het vertalen te duur.’
De 51-jarige ban werd verbroken door de in Nederland wonende vertaalster Laura Watkinson, die de eerste hoofdstukken in het Engels aanbood aan uitgever Adam Freudenheim van Pushkin Press, gespecialiseerd in vertalingen van internationale klassiekers en net begonnen met een kinderboekenafdeling.
Toen zijn kinderen een keer ’s nachts zijn typoscript bleken te hebben gestolen om stiekem verder te kunnen lezen, was hij verkocht. ‘Ze waren verrukt’, vertelt Dragt. ‘Ze vonden het op Harry Potter lijken. Onzin natuurlijk, in Harry Potter komen geen ridders voor en in De brief voor de koning geen tovenaars. Maar ach. Ze gingen het uitgeven. Ik vind het best.’
En ook wat de verkoopcijfers betreft kregen de Britten ongelijk: alle grote kranten hebben lovend over het boek geschreven, voor de kerstdagen lag alweer de derde druk in de winkel en Watkinson poetst aan de laatste punten en komma’s van de opvolger: Geheimen van het Wilde Woud.
‘Ja, ik ben tevreden. Echt tevreden. Het is eindelijk klaar nu. Hoewel… misschien slaan mijn andere boeken er ook wel aan. Torenhoog en mijlenbreed bijvoorbeeld. Wie weet? Daar mag ik toch wel over fantaseren? Ik moet mijn geest een beetje bezighouden om mijn lichaam te vergeten. Het is altijd goed om ergens naar uit te kunnen zien.’
Ze hoopt op een dag weer naar haar gelijkvloers gemaakte huis te mogen om tussen haar eigen boeken te zijn en de vele collages waar ze de afgelopen jaren aan werkte toen het schrijven steeds moeilijker ging. Ook wil ze er op toezien als het poppenhuis dat ze bouwde als decor voor haar laatste twee romans aan het Letterkundig Museum wordt geschonken.
Ze fantaseert er zelfs over om nog één verhaal op te schrijven. Dat heeft als werktitel ‘Het schilderij van Wu Daozi’ en is onderdeel van haar nog onvoltooide laatste roman De weg naar de cel. ‘Het gaat over een legendarische Chinese schilder uit de zevende eeuw. Zijn schilderijen waren zo levensecht, dat hij er op een dag in verdwijnt. Ik heb mijn versie vaak in de klas verteld, toen ik nog tekenlerares was. Dat leverde de prachtigste tekeningen op. Ik wilde het eerder niet opschrijven, omdat ik bang was dat ik het dan niet meer spontaan kon vertellen. Maar nu zit ik daar ’s nachts vaak aan te denken. Ja, ik denk dat ik dat verhaal toch nog maar op moet schrijven. Dan zullen jullie alles begrijpen.’
Bio
Dragt werd geboren op Java in 1930 als oudste van drie dochters van verzekeringsdeskundige Dries Dragt en zijn vrouw Ada. Grootste drama in haar leven was de Japanse bezetting en de puberjaren in het kamp Tjideng. Ze kwam naar Nederland, waar ze de kunstacademie volgde in Den Haag en in de jaren zestig overdag ging werken als tekenlerares. Haar belangrijkste jeugdromans De brief voor de koning (1962), De Zevensprong (1966) en Torenhoog en mijlen breed (1969) schreef ze ’s nachts in bed. De afgelopen tien jaar leefde de belangstelling voor haar werk weer op. In 2004 won ze de Griffel der Griffels voor het beste Nederlandse kinderboek aller tijden. Het tweede deel van haar dubbelroman Zeeën van tijd bleef tot nu toe onvoltooid, alleen het eerste deel De weg naar de cel (1992) verscheen.
Dit interview stond op 5 januari 2015 in de Volkskrant.
maandag 5 januari 2015
Abonneren op:
Posts (Atom)