Interessant personage voor een jeugdroman: een ambitieuze hamster in de etalage van een dierenwinkel van een morsige voorstad. Telkens klimt hij uit het gat van zijn rad om te kijken: ben ik al ergens
Aan het einde van de inktzwarte jeugdroman Dief van de duivel van de Zweedse schrijver en journalist Mikael Engström steekt de rennende hamster zijn kopje voor de zoveelste keer uit de rondsnorrende tredmolen en breekt zijn nek. Zou hij vlak voor dit 'krak' beseft hebben dat hij nog steeds nergens was aangekomen
Welkom tussen de galerijflats van Solna aan de rand van Stockholm, waar de metaforen voor maatschappelijke uitzichtloosheid voor het oprapen liggen. Engström, die zelf in de buurt is opgegroeid en er al eerder over vertelde in zijn internationaal bejubelde roman Tobbe, hoeft ze alleen maar op te schrijven.
En dat is niet iets om vrolijk van te worden. Zoals de docent maatschappijleer van de Hagalundschool zijn 14-jarigen cynisch voorhoudt: 'Minstens tien van jullie zullen voor een misdaad worden veroordeeld. Minstens tien van jullie krijgen drugsproblemen. Minstens tien van jullie zullen een opleiding tot een fatsoenlijke baan niet afmaken.' Waarop de klas zich droogkloterig afvraagt hoe dat kan. Ze zijn maar met z'n vijfentwintigen.
Ze hoeven zich geen zorgen te maken, want ze zijn al een eind op weg. De blonde Håkan doet tijdens de les niet anders dan het handboek Soldaat te velde uit zijn hoofd leren. Hij wil bij de neonazi's en steelt auto's. Hardrocker-in-de-dop Dick bereidt in de kelderbox van zijn ouders zijn beruchte 'kwaliteitswijn': een jerrycan gevuld met gist, suiker, water en wat perendiksap voor de smaak. En Tahsin doet het met een louche handelaartje van bijna dertig.
Het is een vertrouwd beeld van Zweden, waar 80 procent van de ouders fulltime werkt en kinderen het grootste deel van hun jeugd doorbrengen op kinderdagverblijven en scholen, en als ze vrij zijn achter de gamecube of de flipperkast. Officieel worden ze begeleid door in jeugdfilms steevast belachelijk gemaakte pedagogen. In werkelijkheid zijn ze, volgens Engström en zijn collega's, hoofdzakelijk bezig met zichzelf, seks en drugs.
Hoofdpersoon Steppo is in die wereld iets wat je beter niet kunt zijn: een goeie jongen. Met hem zou niets aan de hand zou zijn als die zomer niet zijn vader was doodgegaan. Zijn moeder huilt de hele dag en niemand toont ook maar enige interesse voor zíjn verdriet. Engström registreert met journalistieke precisie hoe hij na vele stille schreeuwen om aandacht bijna vanzelfsprekend verandert in een schouderophalende kruimelcrimineel die kelderboxen kraakt. Een Satans tjuv, zoals dat in het Zweeds heet.
Dit zo herkenbare voorstedenleed is vooral aangrijpend omdat Engström schijnbaar geen enkele moeite hoeft te doen om een op de actualiteit gebaseerd verhaal eruit te laten zien alsof het alleen maar zó verteld had kunnen worden. Schoonheid vindt hij zelfs in de troosteloosheid van de lichtblauw geverfde flats van Solna, die in de volksmond 'Blåkulla' worden genoemd.
Hij verwijst daarmee naar de mythische Blauwe Heuvels waar in Zweedse kinderverhalen de heksen naartoe gaan voor de sabbat en de duivel de namen van slechte kinderen in zijn grote boek schrijft om zich meester te maken van hun ziel. Een literaire gelukstreffer.
Dit soort aardige details zal veel Nederlandse kinderen echter ontgaan. Gelukkig is dat geen enkel probleem, want Engström moet verder niets van toeters en bellen hebben. En dat is precies waarom zijn frisse geluid in ons land zo welkom is. Dief van de duivel is nog compacter en rechtstreekser dan zijn voorganger Tobbe, waar Engström vorig jaar zeer terecht een Zilveren Zoen mee won.
Uit het land van Astrid Lind-gren en Selma Lagerlöf komen vaak goede dingen, en het groeiende oeuvre van Engström is daar geen uitzondering op. Dief van de duivel laat zich lezen als een 19de-eeuwse, naturalistische roman, waarin drop-outs aan de onderkant van de samenleving volgens natuurwetten ten onder gaan, en schaart zich daarmee in de rijen van hedendaagse, niets verbloemende jeugdauteurs als Floortje Zwigtman, Karlijn Stoffels, Kevin Brooks en Melvin Burgess.
Alleen is er bij Engström nog hoop. En dat is het enige jammere aan dit boek. Aan het einde maakt hij expliciet wat je als lezer al het hele boek tegen Steppo wilt schreeuwen: ga nu met die aardige politieman praten! Dat maakt het laatste hoofdstuk wel heel erg zoet. Want dat dát de eenvoudige oplossing van al je problemen kan zijn, weet de gemiddelde Nederlandse tiener zo langzamerhand ook wel. Alleen heeft niet iedere probleemwijk zo'n aardige politieman.
Deze recensie verscheen op 23 juni 2006 in de boekenkatern van De Volkskrant.
vrijdag 23 juni 2006
Abonneren op:
Posts (Atom)