woensdag 14 oktober 2009

Misplaatst pleidooi voor tachtigers

Interessant artikel van collega Bas Maliepaard is er te lezen op de website van Trouw. Hij vraagt zich daarin af of het terecht is dat er steen en been wordt geklaagd over de staat van de jeugdliteratuur. Hij verwijst daarbij naar een boze brief van Sjoerd Kuyper en het sombere voorwoord op het boek Wat een mooite van Bregje Boonstra.
Als je Kuyper en Boonstra (en vele anderen) zo hoort, blijft er van onze jeugdliteratuur weinig over. Er komen nauwelijks nog auteurs en boeken bij die de moeite waard zijn en uitgevers zetten onze klassiekers bij het grofvuil.
Of dat waar is? Ja en nee, volgens Maliepaard. Hij beweert dat er veel meer nieuwe titels verschijnen dan pakweg drie decennia geleden en er in het algemeen minder herdrukt en sneller verramsjt wordt. Dat klassiekers en een bijzondere uitgave van een bijzondere auteur daardoor geen kans krijgen.
Vroeger bestonden er middelmatige boeken, maar niet zoveel als nu. Vroeger verkochten die boeken ook, maar niet zo goed als nu. De jeugdliteraire beweging van tachtig had niet alleen het talent, maar kreeg op de markt ook de kans aan een gouden eeuwtje te bouwen. Hun boeken lagen lang genoeg in de boekwinkel om klassiek te kunnen worden, hadden genoeg ruimte om naast ‘De Kameleon’ en ‘De vijf’ te bestaan.
Of die nattevingercijfers kloppen weet ik niet, daar is geen degelijk recent onderzoek naar. Wel weet ik dat Maliepaard in zijn pleidooi maar liefst vier merkwaardige denkfouten maakt. Merkwaardig, omdat het denkfouten zijn van een school waar Maliepaard volgens mij helemaal niet bijhoort.

1. Maliepaard en Boonstra halen tijdperken door elkaar
Maliepaard heeft het over de jeugdliteraire beweging van tachtig die naast De Kameleon en De vijf kon bestaan. Daarmee maakt hij wel een hele grote stap; in de jaren tachtig had je hele andere populaire boeken. Dat is geen irrelevant detail: ze verraden dat zijn redenering is gebaseerd op het door elkaar halen van tijdperken en grootheden. Maliepaard noemt hier twee populaire kinderboekenseries uit de jaren veertig en vijftig, waarnaast juist in de jaren zestig en zeventig moderne literaire jeugdauteurs als Paul Biegel en Guus Kuijer opkwamen. De door Maliepaard aangehaalde Bregje Boonstra verwart op een vergelijkbare manier grootheden in Wat een mooite: Biegel en Kuijer horen helemaal niet bij Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Joke van Leeuwen, Els Pelgrom en Toon Tellegen. Biegel en Kuijer zijn de enige twee auteurs in het boek van Boonstra die wél goed gelezen werden door kinderen. Er zit een waterscheiding tussen hen en de tachtigers.

2. De jaren tachtig waren helemaal geen 'gouden eeuwtje'
In de jaren tachtig zijn kinderen massaal opgehouden met het lezen van boeken die door volwassenen werden aangeraden. Daarmee kwam een einde aan de hoogtijdagen van het kinderboek, die werden gevierd door Schmidt (vijftiger), Biegel en Dragt (zestigers) en Kuijer (zeventiger). Dit waren auteurs die niet alleen hogelijk door recensenten werden gewaardeerd, maar ook bij kinderen in de smaak vielen. Dat werd daarna wel anders. De tachtigers en negentigers van het boek van Boonstra, met hun doublé-literatuur hebben het feestje van de zich emanciperende kinderboekenschrijvers juist verpest. Hun door recensenten, juryleden en subsidieverstrekkers bejubelde boeken zijn door hele generaties kinderen ongeopend teruggebracht naar de biblitheek. Dat weet iedereen die met kinderen en boeken werkt: ouders, leraren, bibliothecaressen. Eerder het tegenovergestelde van een 'gouden eeuwtje' dus.

3. Er was geen sprake van een markt
De Groep Boonstra - Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Els Pelgrom en Toon Tellegen (ik wil de bij bepaalde groepen kinderen wel degelijk succesvolle Joke van Leeuwen hier even buiten laten) - is een schrijversgezelschap dat kunstmatig in leven is gehouden. Zoiets als een 'markt' heeft hier maar een beperkte rol in gespeeld. Natuurlijk is het zo dat met de Gouden Griffels groot werd uitgepakt en dat bibliotheken en ouders die verantwoord wilden doen die boeken massaal kochten. Als 1200 bibliotheken elk tien Griffels kopen, zit je al op een hele aardige verkoop van 12.000 titels. Dat zou niet zo heel erg zijn als niet daarnaast deze auteurs niet ook nog eens jarenlang stelselmatig schrijfsubsidies hadden gekregen van het Fonds voor de Letteren (waar dezelfde adviseurs werkten als die in de Griffeljury's zaten en recensies schreven voor de kranten) en samen in die periode het leeuwendeel van het prijzengeld voor de neuzen van andere auteurs weg hebben gesnaaid. En vergeet niet de interne subsidie van de uitgeverijen. Bijna al die tachtigers zitten bij één uitgeverij en dat is niet toevallig dezelfde uitgeverij als van die everseller Annie M.G. Schmidt. Auteurs die niet door kinderen werden gelezen hingen aan het infuus bij één auteur die dat wel deed.

Overigens is de groep waar Maliepaard op doelt breder. Die omvat ook auteurs van andere uitgeverijen zoals Sjoerd Kuyper, iemand die het in de schaduw van de tachtigers wél min of meer op eigen kracht heeft uitgehouden. Je zou het bijna een 'markt' noemen maar een vrije was het zeker niet.

4. Positief besproken boeken zijn nog geen klassiekers
Maliepaard en Boonstra harken allerlei titels bij elkaar en noemen die ten onrechte klassiekers. Dat zijn ze nooit geweest. Dat ze niet meer in de winkel staan, zegt genoeg. Immers: een hoop échte klassiekers, bijvoorbeeld het werk van Biegel en Dragt, kun je nog overal kopen. Als we de markt haar gang hadden laten gaan, hadden heel wat boeken uit de jaren tachtig en negentig domweg niet bestaan. Te veel boeken zijn al een paar weken na verschijning klassiek genoemd, zonder dat de positieve of negatieve waardering van kinderen hier ook maar enige rol in heeft gespeeld. Het schijnt er bij een bepaalde generatie recensten maar niet in te gaan: klassiekers worden gelezen.

Ze zijn al dood voor je ze besproken hebt
Die tijd van 'literaire emancipatie' en papieren grootheden is gelukkig voorbij. Ik begrijp niet waarom de heer Maliepaard in navolging van Boonstra die literaire Middeleeuwen probeert op te hemelen als gouden jaren. Maar dat wil niet zeggen dat ik me niet herken in een deel van zijn betoog. Het is inderdaad zo dat boeken komen en gaan, en dat je als recensent vaak het gevoel hebt dat titels waar jij nog je enthousiasme over staat uit te venten achter je rug al zijn doodgeslagen als het schuim van een vergeten glas bier. Het tempo is te hoog, te veel schrijvers laten zich inhuren voor slap seriewerk en te vaak verschijnen er aan alle kanten rammelende vertalingen van buitenlandse boeken die zich in eigen land nog niet eens bewezen hebben.

Liever geen bescherming dan de verkeerde bescherming
Dát beeld herken ik wel. Maar we moeten niet gaan doen alsof er in de jaren nul een eind gekomen is aan een glorieus tijdperk. Eerder aan een tijd van gezapigheid, zoals Sjoerd Kuyper het in zijn lezing goed omschrijft. Gevaarlijke gezapigheid, waar op allerlei manieren misbruik van blijkt te zijn gemaakt. Moeten we jeugdliteratuur weer meer gaan beschermen en koesteren? Ik weet het niet. Laten we niet vergeten dat we al gezien hebben waar eenzijdige bescherming van een bepaalde groep auteurs ons brengt. Dan maar even geen bescherming. Eerst eens kijken wat dát oplevert.