Ik krijg tijdens verjaardagen en etentjes nu nooit eens de vraag: 'wat vind je nu eigenlijk van die crossoverboeken?' Buiten ons vakgebied wordt er eigenlijk niet over dit onderwerp gepraat. Het is een coulissendebat. En zelfs dat bijna niet. Dat betekent iets. Óf dat jeugdliteraire leken dom zijn, óf dat de discussie gewoon niet relevant is. Ik denk het laatste. Of nou ja, ik dácht het altijd. Ik ben aan het twijfelen geslagen. Een beetje dan.
Crossover is onzin...
Ik vind categorieën met het woord 'literair' erin zinloos. De constructie 'literaire thriller', om maar een voorbeeld te noemen, slaat nergens op. Dat is net zoiets als een muzikaal liedje. Alle fictie is literatuur; we kunnen hoogstens van mening verschillen of het goede of slechte literatuur is. Crossover is ook al zo'n gek woord dat eigenlijk niets nuttigs betekent. Ik ben ervan overtuigd dat de meeste mensen die hun geklets met het woord crossover doorspekken, dit doen om zich uit een ondergeschikte positie te ontworstelen. 'Dit is een jeugdboek, maar ook literatuur die interessant is voor volwassenen, hoor!' Als ik zou emanciperen, zou ik het stilletjes doen, want goed voor je imago is het niet. Tenminste niet als dit je woordvoerders zijn.
... en jeugdliteratuur bestaat niet
Jongeren interesseert dit hele verhaal ondertussen geen bal. Sterker nog: literatuur die ook interessant is voor volwassenen, lijkt mij als je zestien bent behoorlijk verdacht. Ik ben altijd erg jaloers geweest op mijn vader, die Willem Frederik Hermans las in de jaren dat HBS-leraren dat soort lectuur verboden. Mijn vader was toen zestien. Dus was Willem Frederik Hermans dan ook crossover? Nee, natuurlijk niet. Een begrip moet iets toevoegen, en dat doet crossover niet. Alle goede boeken zijn interessant voor (bijna) alle leeftijden. Jongens en meisjes van zestien kunnen literatuur voor volwassenen aan. En wie dat tegen die tijd níet kan, is niet meer te redden. Kortom: jeugdliteratuur, als in: boeken voor de bovenbouw van de middelbare school (*), bestaat niet en als ze wel bestond, dan zou ze verboden moeten worden. Hoogstens bestaat er: bijna-literatuur voor bijna-volwassenen. Overbruggingsboeken. Dat is ook weer zo'n definitie waar ik als ik schrijver zou zijn, niet blij mee zou wezen! Schrijvers van jeugdboeken die eigenlijk bedoeld zijn voor de bovenbouw van de middelbare school, zou ik dus ook aanraden om óf op te houden met zeuren, óf bij een uitgever voor volwassenen te gaan.
(*) Voor de duidelijkheid: kinderliteratuur en jeugdliteratuur als in: 'ik durf kinderen die ouder dan twaalf zijn geen kinderen meer te noemen' bestaan natuurlijk wél.
Toch raad ik wel eens jeugdboeken aan volwassenen aan
Dit is een lijstje met goede boeken, uitgegeven door kinderboekenuitgevers, die van mij best gelezen mogen worden op de bovenbouw van de middelbare school. Ik heb het samengesteld op verzoek van iemand die een lezing wil gaan geven voor leraren Nederlands op de middelbare school.
- Floortje Zwigtman: Schijnbewegingen (+), Tegenspel en Wolfsroedel (+)
- Marco Kunst: Gewist (+)
- Tonke Dragt: Torenhoog en mijlen breed (+), Ogen van tijgers (+), Torens van februari (+), Aan de andere kant van de deur
- Aidan Chambers: Je moet dansen op mijn graf (+), De tolbrug(+) en Nu weet ik het (+)
- Mark Haddon: Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht (+)
- Anne-Laure Bondoux: De tranen van de moordenaar
- Els Beerten: Allemaal willen we de hemel
- John Green: Het grote misschien en Paper Towns
- Walter Moers: De 13 1/2 levens van kap’tein blauwbeer(+)
- Andreas Steinhöfel: Het midden van de wereld
- Harmen van Straaten: Wonderland
- Edward van de Vendel: Chatbox. De gedichten van Tycho Zeling
- Bené Alfonso: Medicijnmeester (+)
Met een + is aangegeven welke ik wel eens aan een volwassene heb aangeraden of gegeven.
Dit is waarom ik (een beetje) ben gaan twijfelen
Waarom? Omdat ik me toen ik dit lijstje maakte, ineens realiseerde dat je dit toen ik op de middelbare school zat nauwelijks had: 'volwassen' boeken van kinderboekenuitgevers. Je had Thea Beckman en daarna ging je naar een ander gedeelte van de bibliotheek. Zou ik ze lezen, als ik nu zestien was? Ik denk het niet, maar alleen omdat ze bij de C-boeken staan. En dat vind ik toch verdrietig: het zijn eigenlijk verboden boeken. Goed zo, zou je denken. Maar ze zijn niet openlijk en expres verboden, zoals Willem Frederik Hermans in de dagen van mijn vader, maar per ongeluk. Ze worden stilletjes genegeerd. Je mag ze niet op je lijst zetten. Geen scholier die erom staakt. Jammer! Want het zijn boeken waar je, als je vindt dat middelbare scholen voor een lijst moeten lezen en boeken moeten analyseren, echt wel wat meer over kunt zeggen dan 'leuk' of 'spannend'. Dus, van mij mag er voor deze boeken wat meer aandacht zijn. Prima als er mensen heel erg hun best gaan doen om leraren Nederlands aan hun verstand te brengen is dat er wat boeken zijn, waarvan we niet goed weten of we ze nou in de C-kast of bij de volwassenen moeten zetten. Maar noem ze alsjeblieft geen crossoverboeken. Noem het geen literaire jeugdliteratuur. Het zijn gewoon góede boeken. En roep dat ook maar niet te hard.
zaterdag 31 oktober 2009
vrijdag 30 oktober 2009
Nieuwe Haddon is een herzien oudje


**** (4) voor Mariken Jongman: Kiek

donderdag 29 oktober 2009
Feest voor kleine plassers

woensdag 28 oktober 2009
Leesprinses schrijft niet eens zo heel slecht

Typisch beroemde vader- en moederboeken
Kenmerkend voor kinderboeken van beroemde mensen zijn twee zaken. 1. Ze ontstaan vaak op de bedrand als vader wat verzint voor het oproerige kroost of moeder voorleest uit haar oude doos. Ze leunen daardoor erg op het beeld dat zo'n beroemdheid van kinderboeken heeft. De titel De wonderlijke broertjes Pim en Pietje alleen al zegt alles over wat Joep van 't Hek vroeger zelf graag las. 2. Vaak probeert een kersverse kinderboekenschrijver het medium te gebruiken om ergens aandacht voor te trekken. Prachtige prenten konden niet verhullen dat Madonna uit haar nek kletste over de Kabbalah.
Prinses Laurentien weet het net iets beter
Maar hoe zit het met het boek van prinses Laurentien? Ik heb het pas sinds vanmiddag binnen, maar op het eerste gezicht heeft haar werk allebei die kenmerken. De tekst is erg kinderboekerig. Met hun bestudeerd aangename, tikje nuffige kleuterjuffentoon die we kennen uit het oudere kinderboek zouden de zinnen zichzelf kunnen voorlezen. Wat op zich niet zo erg is, maar ze zouden niet vol moeten staan met van die überpositieve, poeslieve woordjes als lievelingslaarzen, lievelingsboom en lievelingsvriend. Ook is het meteen duidelijk dat de leesprinses met dit boek nogal opzichtig aandacht wil vragen voor het milieu. Na twee hoofdstukken weet je het wel. Hoogstens doet prinses Laurentien het net iets beter dan haar onfortuinlijke voorgangers, die echt een schrijver hadden moeten inhuren in plaats van zelf aan de slag gaan. (Wat overigens niet helpt als het je alleen om de boodschap gaat.)
Kamervragen
En toch, en toch. Het is natuurlijk heerlijk om eens lekker te mopperen op mensen die schijnen te denken 'dat doe ik wel even', maar dit is duidelijk niet op een achternamiddag gemaakt. En een gerenommeerde uitgever, een uitgesproken vormgeving en een Gouden Penseelwinnaar helpen er bij dat je niet meteen denkt: weg er mee. Hier en daar is de prinses zelfs best grappig. Van mij mag ze. Ik ga het nog eens kritisch herlezen op materiaal voor kamervragen, maar de kans dat later zal blijken dat leesprinses Laurentien zich op een dag niet meer op straat of, erger nog, in een zaal vol kinderboekendeskundigen zal durven begeven omdat ze de hoogmoed heeft gehad om er zelf een te schrijven, lijkt me bijzonder klein. Maar het smaakt nog niet naar meer.
dinsdag 27 oktober 2009
Sprookjeskijkboek

maandag 26 oktober 2009
Griezelboek? Da's huisvlijt voor Daan Remmerts

Het is ook nooit goed, mopperde Ted van Lieshout op zijn weblog. Maakt zo'n literaire schrijver een keer het soort boek waar Pjotr al jaren om zeurt, valt er toch weer wat te klagen. Daarna volgt een interessante want veelzeggende overpeinzing over veranderingen in de waardering van jeugdliteratuur.
Daar ligt dan ook een deel van het probleem: kinder- en jeugdliteratuur wordt op dit moment minder gezien als kunst en meer als, nou ja, huisvlijt.Precies, Ted. Huisvlijt. Dat was nu juist mijn punt. Wat mij ergert aan zo'n boek is niet dat het er is, maar dat het gewoon niet zo goed is. Dat hij óf zijn eigen capaciteiten in dit genre onderschat óf er met de pet naar gooit omdat het een genre is dat kennelijk niet meer dan een beetje huisvlijt verdient. Is griezelig daarmee gelijk aan tweederangs, vraag ik me dan af. Als het 'niet-literair' is, hoeft een schrijver dan ook niet zo zijn best te doen?
Griezelschrijven blijkt toch een vak
Ik vind het ook een beetje wrang voor auteurs als Paul van Loon, die echt wel schrijven kan. Die wordt al vijfentwintig jaar alleen serieus genomen om zijn verkoopcijfers, maar als Daan Remmerts de Vries bijbeunt in de griezelbranche, krijgt hij alle aandacht en nog complimenten ook. En dat terwijl zijn griezelboek gewoon niet zo heel griezelig is. Blijkt het tóch een vak te zijn, griezelboeken schrijven. Nu ja, Daan Remmerts de Vries houd je daarmee niet tegen: deel twee is verschenen: Bernie King in de donkere spiegel. En wat ik met 'spannend' bedoel, leg ik nog wel eens uit.
vrijdag 23 oktober 2009
De kunst van het bloemlezen

Mijn recensie van Abdelkader Benali's in mijn ogen tegenvallende bloemlezing (***) heeft dezelfde strekking als het bovenstaande maar dan uitgebreider en zonder Nooitgedacht en is hier te vinden, maar helaas alleen tegen betaling.
donderdag 22 oktober 2009
Tikje nuffig toch leuk: Moffel en Piertje

dinsdag 20 oktober 2009
Het koekjesmysterie

vrijdag 16 oktober 2009
Het ligt aan het onderwijs
Ik noemde al de vier denkfouten van de fans van de 'gouden generatie', de bekroonde maar ongelezen auteurs van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, maar er is nog een vijfde: het ligt aan het onderwijs. Mirjam Noorduijn is een van die mensen die deze mening ventileert in de Groene Amsterdammer:
Terwijl de impopulariteit van kunstkinderboeken natuurlijk gewoon wordt veroorzaakt door het feit dat de meeste hedendaagse kunstkinderboeken helemaal geen kinderboeken zijn. Kinderen hebben niet ruim voldoende, zoals Noorduijn suggereert, maar veel te weinig keus als het om kwaliteit gaat. Terwijl er pulp in overvloed is. Er is maar één echte oplossing en dat is dat kwaliteitsschrijvers, zo ze dat nog niet doen, weer kinderboeken gaan schrijven.
En als we echt willen dat kinderen die boeken gaan lezen, dan zou het maar het beste zijn als het onderwijs die boeken keihard verbiedt. En wij recensenten overal gaan rondbazuinen dat die nieuwe boeken rotzooi zijn. Dat werkt bij kinderen meestal het best.
Maar hoe talrijk de zegeningen ook zijn, dat de jeugdliteratuur een nieuwe impuls nodig heeft valt niet te ontkennen. Laten we daarom met Van Lieshout vooruit kijken om te veranderen en te verbeteren. Gebruik de leerplicht en de moderne techniek om literatuur voor iedereen toegankelijk te maken. Laat Plasterk een kader scheppen voor in het basis-, middelbaar- en beroepsonderwijs, zodat docenten weten wat ze hun leerlingen aan (kinder)literatuur kunnen en moeten bieden, en de klant niet langer alleen vraagt wat de media hem voorschrijven, maar ook wat het onderwijs hem enthousiast adviseert.Hoewel ik het er mee eens ben dat het onderwijs meer zou kunnen doen aan kinder- en jeugdliteratuur, vind ik het wel erg kort door de bocht om te suggereren dat het feit dat kinderen vooral pulp lezen het gevolg is van een lacune in het onderwijs. Of, erger nog, dat het allemaal weer beter wordt als we tegen kinderen gaan vertellen dat ze toch echt Toon Tellegen mooi moeten vinden.
Terwijl de impopulariteit van kunstkinderboeken natuurlijk gewoon wordt veroorzaakt door het feit dat de meeste hedendaagse kunstkinderboeken helemaal geen kinderboeken zijn. Kinderen hebben niet ruim voldoende, zoals Noorduijn suggereert, maar veel te weinig keus als het om kwaliteit gaat. Terwijl er pulp in overvloed is. Er is maar één echte oplossing en dat is dat kwaliteitsschrijvers, zo ze dat nog niet doen, weer kinderboeken gaan schrijven.
En als we echt willen dat kinderen die boeken gaan lezen, dan zou het maar het beste zijn als het onderwijs die boeken keihard verbiedt. En wij recensenten overal gaan rondbazuinen dat die nieuwe boeken rotzooi zijn. Dat werkt bij kinderen meestal het best.
Hoe prentenboeken werken

Let op ambiguïteit
Een belangrijk probleem is ambiguïteit. Als de tekst het ene zegt en het beeld het andere, of tekst en beeld zeggen samen iets wat helemaal niet kan, dan gaat vaak falikant over de kleuterhoofden heen. Soms is dat op te lossen met intonatie, zoals bij Koekjes! Als de voorlezer het gejok van Diederik heel vet aanzet, dan snappen kleuters heel goed waar het over gaat. 'Nee, mama, ik heb de koekjes niet gepikt. Hihihi!' Onderzoekers zeggen dat kinderen ironie pas gaan begrijpen als ze een jaar of elf zijn maar in dit specifieke geval is dat echt niet zo.


Wat ik de laatste tijd vaak zie is prentenboeken waarin te enthousiast wordt gespeeld met perspectief. Het aardige Olifantensoep van de Schuberts is daar een voorbeeld van. Hierin zien we iets te vaak zaken in close-up: een stukje olifant of de onderkant van de pan. Dat is vanwege het muizenperspectief erg grappig, maar als het verhaal doorjakkert van de ene close-up naar de andere en niet snel genoeg een strategische overzichtsprent laat zien om de draad weer op te pakken, dan mislukken zulke pagina's en als je het al te bont maakt met het perspectievengegoochel, zoals Charlotte Dematons in Raf (2008) dan mislukt het hele boek.
Graadmeter: de Inkorttest
Dit is dus waar ik op probeer te letten bij prentenboeken. Een goede graadmeter is de Inkorttest: hoe makkelijk je een verhaal kunt inkorten, iets waar je als voorlezer soms enorm behoefte aan hebt. Een goed prentenboek kun je aan de hand van de platen vertellen zonder de tekst trouw te volgen. Nog betere test is om je kleuter dit zelf te laten doen, maar als dat misgaat is het al te laat: het prentenboek is gekocht en gaat een ongelezen leven tegemoet.
donderdag 15 oktober 2009
Benali's biograbloemlezing

woensdag 14 oktober 2009
Misplaatst pleidooi voor tachtigers
Interessant artikel van collega Bas Maliepaard is er te lezen op de website van Trouw. Hij vraagt zich daarin af of het terecht is dat er steen en been wordt geklaagd over de staat van de jeugdliteratuur. Hij verwijst daarbij naar een boze brief van Sjoerd Kuyper en het sombere voorwoord op het boek Wat een mooite van Bregje Boonstra.
1. Maliepaard en Boonstra halen tijdperken door elkaar
Maliepaard heeft het over de jeugdliteraire beweging van tachtig die naast De Kameleon en De vijf kon bestaan. Daarmee maakt hij wel een hele grote stap; in de jaren tachtig had je hele andere populaire boeken. Dat is geen irrelevant detail: ze verraden dat zijn redenering is gebaseerd op het door elkaar halen van tijdperken en grootheden. Maliepaard noemt hier twee populaire kinderboekenseries uit de jaren veertig en vijftig, waarnaast juist in de jaren zestig en zeventig moderne literaire jeugdauteurs als Paul Biegel en Guus Kuijer opkwamen. De door Maliepaard aangehaalde Bregje Boonstra verwart op een vergelijkbare manier grootheden in Wat een mooite: Biegel en Kuijer horen helemaal niet bij Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Joke van Leeuwen, Els Pelgrom en Toon Tellegen. Biegel en Kuijer zijn de enige twee auteurs in het boek van Boonstra die wél goed gelezen werden door kinderen. Er zit een waterscheiding tussen hen en de tachtigers.
2. De jaren tachtig waren helemaal geen 'gouden eeuwtje'
In de jaren tachtig zijn kinderen massaal opgehouden met het lezen van boeken die door volwassenen werden aangeraden. Daarmee kwam een einde aan de hoogtijdagen van het kinderboek, die werden gevierd door Schmidt (vijftiger), Biegel en Dragt (zestigers) en Kuijer (zeventiger). Dit waren auteurs die niet alleen hogelijk door recensenten werden gewaardeerd, maar ook bij kinderen in de smaak vielen. Dat werd daarna wel anders. De tachtigers en negentigers van het boek van Boonstra, met hun doublé-literatuur hebben het feestje van de zich emanciperende kinderboekenschrijvers juist verpest. Hun door recensenten, juryleden en subsidieverstrekkers bejubelde boeken zijn door hele generaties kinderen ongeopend teruggebracht naar de biblitheek. Dat weet iedereen die met kinderen en boeken werkt: ouders, leraren, bibliothecaressen. Eerder het tegenovergestelde van een 'gouden eeuwtje' dus.
3. Er was geen sprake van een markt
De Groep Boonstra - Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Els Pelgrom en Toon Tellegen (ik wil de bij bepaalde groepen kinderen wel degelijk succesvolle Joke van Leeuwen hier even buiten laten) - is een schrijversgezelschap dat kunstmatig in leven is gehouden. Zoiets als een 'markt' heeft hier maar een beperkte rol in gespeeld. Natuurlijk is het zo dat met de Gouden Griffels groot werd uitgepakt en dat bibliotheken en ouders die verantwoord wilden doen die boeken massaal kochten. Als 1200 bibliotheken elk tien Griffels kopen, zit je al op een hele aardige verkoop van 12.000 titels. Dat zou niet zo heel erg zijn als niet daarnaast deze auteurs niet ook nog eens jarenlang stelselmatig schrijfsubsidies hadden gekregen van het Fonds voor de Letteren (waar dezelfde adviseurs werkten als die in de Griffeljury's zaten en recensies schreven voor de kranten) en samen in die periode het leeuwendeel van het prijzengeld voor de neuzen van andere auteurs weg hebben gesnaaid. En vergeet niet de interne subsidie van de uitgeverijen. Bijna al die tachtigers zitten bij één uitgeverij en dat is niet toevallig dezelfde uitgeverij als van die everseller Annie M.G. Schmidt. Auteurs die niet door kinderen werden gelezen hingen aan het infuus bij één auteur die dat wel deed.
Overigens is de groep waar Maliepaard op doelt breder. Die omvat ook auteurs van andere uitgeverijen zoals Sjoerd Kuyper, iemand die het in de schaduw van de tachtigers wél min of meer op eigen kracht heeft uitgehouden. Je zou het bijna een 'markt' noemen maar een vrije was het zeker niet.
4. Positief besproken boeken zijn nog geen klassiekers
Maliepaard en Boonstra harken allerlei titels bij elkaar en noemen die ten onrechte klassiekers. Dat zijn ze nooit geweest. Dat ze niet meer in de winkel staan, zegt genoeg. Immers: een hoop échte klassiekers, bijvoorbeeld het werk van Biegel en Dragt, kun je nog overal kopen. Als we de markt haar gang hadden laten gaan, hadden heel wat boeken uit de jaren tachtig en negentig domweg niet bestaan. Te veel boeken zijn al een paar weken na verschijning klassiek genoemd, zonder dat de positieve of negatieve waardering van kinderen hier ook maar enige rol in heeft gespeeld. Het schijnt er bij een bepaalde generatie recensten maar niet in te gaan: klassiekers worden gelezen.
Ze zijn al dood voor je ze besproken hebt
Die tijd van 'literaire emancipatie' en papieren grootheden is gelukkig voorbij. Ik begrijp niet waarom de heer Maliepaard in navolging van Boonstra die literaire Middeleeuwen probeert op te hemelen als gouden jaren. Maar dat wil niet zeggen dat ik me niet herken in een deel van zijn betoog. Het is inderdaad zo dat boeken komen en gaan, en dat je als recensent vaak het gevoel hebt dat titels waar jij nog je enthousiasme over staat uit te venten achter je rug al zijn doodgeslagen als het schuim van een vergeten glas bier. Het tempo is te hoog, te veel schrijvers laten zich inhuren voor slap seriewerk en te vaak verschijnen er aan alle kanten rammelende vertalingen van buitenlandse boeken die zich in eigen land nog niet eens bewezen hebben.
Liever geen bescherming dan de verkeerde bescherming
Dát beeld herken ik wel. Maar we moeten niet gaan doen alsof er in de jaren nul een eind gekomen is aan een glorieus tijdperk. Eerder aan een tijd van gezapigheid, zoals Sjoerd Kuyper het in zijn lezing goed omschrijft. Gevaarlijke gezapigheid, waar op allerlei manieren misbruik van blijkt te zijn gemaakt. Moeten we jeugdliteratuur weer meer gaan beschermen en koesteren? Ik weet het niet. Laten we niet vergeten dat we al gezien hebben waar eenzijdige bescherming van een bepaalde groep auteurs ons brengt. Dan maar even geen bescherming. Eerst eens kijken wat dát oplevert.
Als je Kuyper en Boonstra (en vele anderen) zo hoort, blijft er van onze jeugdliteratuur weinig over. Er komen nauwelijks nog auteurs en boeken bij die de moeite waard zijn en uitgevers zetten onze klassiekers bij het grofvuil.Of dat waar is? Ja en nee, volgens Maliepaard. Hij beweert dat er veel meer nieuwe titels verschijnen dan pakweg drie decennia geleden en er in het algemeen minder herdrukt en sneller verramsjt wordt. Dat klassiekers en een bijzondere uitgave van een bijzondere auteur daardoor geen kans krijgen.
Vroeger bestonden er middelmatige boeken, maar niet zoveel als nu. Vroeger verkochten die boeken ook, maar niet zo goed als nu. De jeugdliteraire beweging van tachtig had niet alleen het talent, maar kreeg op de markt ook de kans aan een gouden eeuwtje te bouwen. Hun boeken lagen lang genoeg in de boekwinkel om klassiek te kunnen worden, hadden genoeg ruimte om naast ‘De Kameleon’ en ‘De vijf’ te bestaan.Of die nattevingercijfers kloppen weet ik niet, daar is geen degelijk recent onderzoek naar. Wel weet ik dat Maliepaard in zijn pleidooi maar liefst vier merkwaardige denkfouten maakt. Merkwaardig, omdat het denkfouten zijn van een school waar Maliepaard volgens mij helemaal niet bijhoort.
1. Maliepaard en Boonstra halen tijdperken door elkaar
Maliepaard heeft het over de jeugdliteraire beweging van tachtig die naast De Kameleon en De vijf kon bestaan. Daarmee maakt hij wel een hele grote stap; in de jaren tachtig had je hele andere populaire boeken. Dat is geen irrelevant detail: ze verraden dat zijn redenering is gebaseerd op het door elkaar halen van tijdperken en grootheden. Maliepaard noemt hier twee populaire kinderboekenseries uit de jaren veertig en vijftig, waarnaast juist in de jaren zestig en zeventig moderne literaire jeugdauteurs als Paul Biegel en Guus Kuijer opkwamen. De door Maliepaard aangehaalde Bregje Boonstra verwart op een vergelijkbare manier grootheden in Wat een mooite: Biegel en Kuijer horen helemaal niet bij Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Joke van Leeuwen, Els Pelgrom en Toon Tellegen. Biegel en Kuijer zijn de enige twee auteurs in het boek van Boonstra die wél goed gelezen werden door kinderen. Er zit een waterscheiding tussen hen en de tachtigers.
2. De jaren tachtig waren helemaal geen 'gouden eeuwtje'
In de jaren tachtig zijn kinderen massaal opgehouden met het lezen van boeken die door volwassenen werden aangeraden. Daarmee kwam een einde aan de hoogtijdagen van het kinderboek, die werden gevierd door Schmidt (vijftiger), Biegel en Dragt (zestigers) en Kuijer (zeventiger). Dit waren auteurs die niet alleen hogelijk door recensenten werden gewaardeerd, maar ook bij kinderen in de smaak vielen. Dat werd daarna wel anders. De tachtigers en negentigers van het boek van Boonstra, met hun doublé-literatuur hebben het feestje van de zich emanciperende kinderboekenschrijvers juist verpest. Hun door recensenten, juryleden en subsidieverstrekkers bejubelde boeken zijn door hele generaties kinderen ongeopend teruggebracht naar de biblitheek. Dat weet iedereen die met kinderen en boeken werkt: ouders, leraren, bibliothecaressen. Eerder het tegenovergestelde van een 'gouden eeuwtje' dus.
3. Er was geen sprake van een markt
De Groep Boonstra - Imme Dros, Peter van Gestel, Wim Hofman, Els Pelgrom en Toon Tellegen (ik wil de bij bepaalde groepen kinderen wel degelijk succesvolle Joke van Leeuwen hier even buiten laten) - is een schrijversgezelschap dat kunstmatig in leven is gehouden. Zoiets als een 'markt' heeft hier maar een beperkte rol in gespeeld. Natuurlijk is het zo dat met de Gouden Griffels groot werd uitgepakt en dat bibliotheken en ouders die verantwoord wilden doen die boeken massaal kochten. Als 1200 bibliotheken elk tien Griffels kopen, zit je al op een hele aardige verkoop van 12.000 titels. Dat zou niet zo heel erg zijn als niet daarnaast deze auteurs niet ook nog eens jarenlang stelselmatig schrijfsubsidies hadden gekregen van het Fonds voor de Letteren (waar dezelfde adviseurs werkten als die in de Griffeljury's zaten en recensies schreven voor de kranten) en samen in die periode het leeuwendeel van het prijzengeld voor de neuzen van andere auteurs weg hebben gesnaaid. En vergeet niet de interne subsidie van de uitgeverijen. Bijna al die tachtigers zitten bij één uitgeverij en dat is niet toevallig dezelfde uitgeverij als van die everseller Annie M.G. Schmidt. Auteurs die niet door kinderen werden gelezen hingen aan het infuus bij één auteur die dat wel deed.
Overigens is de groep waar Maliepaard op doelt breder. Die omvat ook auteurs van andere uitgeverijen zoals Sjoerd Kuyper, iemand die het in de schaduw van de tachtigers wél min of meer op eigen kracht heeft uitgehouden. Je zou het bijna een 'markt' noemen maar een vrije was het zeker niet.
4. Positief besproken boeken zijn nog geen klassiekers
Maliepaard en Boonstra harken allerlei titels bij elkaar en noemen die ten onrechte klassiekers. Dat zijn ze nooit geweest. Dat ze niet meer in de winkel staan, zegt genoeg. Immers: een hoop échte klassiekers, bijvoorbeeld het werk van Biegel en Dragt, kun je nog overal kopen. Als we de markt haar gang hadden laten gaan, hadden heel wat boeken uit de jaren tachtig en negentig domweg niet bestaan. Te veel boeken zijn al een paar weken na verschijning klassiek genoemd, zonder dat de positieve of negatieve waardering van kinderen hier ook maar enige rol in heeft gespeeld. Het schijnt er bij een bepaalde generatie recensten maar niet in te gaan: klassiekers worden gelezen.
Ze zijn al dood voor je ze besproken hebt
Die tijd van 'literaire emancipatie' en papieren grootheden is gelukkig voorbij. Ik begrijp niet waarom de heer Maliepaard in navolging van Boonstra die literaire Middeleeuwen probeert op te hemelen als gouden jaren. Maar dat wil niet zeggen dat ik me niet herken in een deel van zijn betoog. Het is inderdaad zo dat boeken komen en gaan, en dat je als recensent vaak het gevoel hebt dat titels waar jij nog je enthousiasme over staat uit te venten achter je rug al zijn doodgeslagen als het schuim van een vergeten glas bier. Het tempo is te hoog, te veel schrijvers laten zich inhuren voor slap seriewerk en te vaak verschijnen er aan alle kanten rammelende vertalingen van buitenlandse boeken die zich in eigen land nog niet eens bewezen hebben.
Liever geen bescherming dan de verkeerde bescherming
Dát beeld herken ik wel. Maar we moeten niet gaan doen alsof er in de jaren nul een eind gekomen is aan een glorieus tijdperk. Eerder aan een tijd van gezapigheid, zoals Sjoerd Kuyper het in zijn lezing goed omschrijft. Gevaarlijke gezapigheid, waar op allerlei manieren misbruik van blijkt te zijn gemaakt. Moeten we jeugdliteratuur weer meer gaan beschermen en koesteren? Ik weet het niet. Laten we niet vergeten dat we al gezien hebben waar eenzijdige bescherming van een bepaalde groep auteurs ons brengt. Dan maar even geen bescherming. Eerst eens kijken wat dát oplevert.
dinsdag 13 oktober 2009
Meneer en mevrouw Lijf

dinsdag 6 oktober 2009
Griffeljury terug naar af

Het geheim van de keel van de nachtegaal de Gouden Griffel gewonnen. Bij het lezen van het juryrapport bekroop me het gevoel dat de jury na een aantal jaren van redelijk toegankelijke kinderboeken bekronen weer terug naar af is:
‘een ode aan de eenvoud en de onschuld, aan wat waar is en écht’ met ‘juweeltjes van zinnen die je uit je hoofd wil leren’Terug naar af dus. En praktisch zonder te betalen, trouwens. De winnaar wint met 1.361,34 euro eigenlijk niet veel meer dan de eer. De winnaar in de amateurcategorie van de Groene Hart Kunstprijs won ook 1000 euro, om maar eens een vergelijking te trekken.
Het juryrapport staat nog niet online, maar zal zodra dat het geval is hier bij CPNB te lezen zijn. Zelf vond ik het niet zo'n indrukwekkend boek. Het is vooral de volwassen vormgeving die de aandacht trekt, met een dikke streep onder volwassen. De letters zijn erg klein voor zevenjarigen en het verhaal stelt niet zo heel veel voor, het is vooral erg lang en wil maar niet echt geloofwaardig worden en is - in tegenstelling tot wat de liefhebbers doen geloven - helemaal niet zo ontzettend knap geschreven. Kortom: een mooi voorbeeld van een aardig verhaal in een mooie verpakking, die echter weer niet voor kinderen geschikt is. Ik kan de lyrische reacties van de jury's niet volgen dit keer.
De ongelukkigste schrijver van de kinderboekenweek

Brievenboos
Sjoerd Kuyper is boos. Niet gewoon boos, niet boekenboos, niet toneelschoolboos, nee: brievenboos. En zijn laatste boze brief heeft hij in mei voorgelezen tijdens de jaarlijkse Annie M.G. Schmidt-lezing in de Leidse Lokhorstkerk. Een ingekorte versie kwam in de Volkskrant. Er zijn op deze en ook op andere plekken veel reacties op gekomen.
Hele oeuvres verdwenen
Als we Kuyper moeten geloven zijn er veel meer kinderboekenschrijvers boos of verdrietig, want wat hij in zijn boze brief aan de schandpaal nagelt, betreft hen allemaal: royalties van de illustrator betalen uit de zak van de auteur, auteurs steeds weer onder druk zetten om aan goedlopende pulpseries mee te werken en de boeken die ze het liefst schrijven na een hele korte omlooptijd niet meer herdrukken. Van zijn eigen oeuvre zijn nog maar een paar boeken te koop: daar valt niet van te leven.
Kinderboekenfeest?
Dus eigenlijk dacht ik eerst aan Sjoerd Kuyper, en daarna aan al die champagne wegklokkende kinderboekenmensen in Het Muziekgebouw. Is het daar wel zo gezellig als het lijkt? Toch jammer, dat ik niet gegaan ben. Eet smakelijk allemaal!
Younes leest Een vlieg op je vork

Nieuw: De Gelukkige Lezer

Abonneren op:
Posts (Atom)